Maatschappijleer gaat over hoe we met elkaar samenleven. In de video hierboven laat het meisje de oudere mevrouw huilen. Je kunt je afvragen: willen we in Nederland zo met elkaar omgaan?
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen waarom er regels nodig zijn in de samenleving.
Weten wat waarden en normen zijn en hiervan voorbeelden kunnen noemen.
Weten wat belangen zijn en wat een belangentegenstelling is en hierbij voorbeelden kunnen noemen.
1.1. Waarom zijn er regels nodig?
Regels zorgen ervoor dat mensen met elkaar kunnen samenleven. Vergelijk het met een spel: zonder spelregels kun je niet met elkaar spelen.
De overheid heeft een aantal regels opgesteld over hoe we met elkaar samenleven. Deze regels noemen we wetten en wie zich er niet aan houdt, krijgt straf. Er zijn regels voor het verkeer, het milieu, huisdieren, eigendom van grond en ga zo maar door.
Er zijn ook ongeschreven regels. Deze regels noemen we fatsoensregels. Een voorbeeld is het meisje uit de video. Het is een ongeschreven regel dat we opstaan in bus, tram of trein voor mensen die slecht ter been zijn. Dat vinden we normaal. Het is ook een ongeschreven regel dat je iemand niet zomaar uitscheldt.
Opdracht 1
Geef twee voorbeelden van een ongeschreven regel in onze samenleving.
1. De deur open houden voor de persoon die na je komt. 2. Eten met je mond dicht. 3. In het openbaar vervoer laat je eerst mensen eruit, voordat je naar binnen gaat.
Opdracht 2
a) Geef een voorbeeld van onfatsoenlijk gedrag uit de video hierboven.
Bijvoorbeeld: Hij laat steeds scheten, ze doen hem pijn, ze lachen hem uit.
b) Hoe zou jij zelf reageren als iemand in het openbaar dit gedrag vertoont?
Ik zou zeggen dat ik zijn gedrag niet respectvol zou vinden. Zou hij dit gedrag andersom, ook leuk vinden?
1.1. Waarom zijn er regels nodig om samen te leven?
Correct!Wrong!
1.2. Wat is een waarde?
Met een waarde bedoelen we gedrag dat je belangrijk vindt in het leven. Denk maar aan het woord waardevol. Je kunt eerlijkheid, geluk of sportiviteit belangrijk vinden. Dat zijn dan jouw waarden.
Andere voorbeelden van waarden zijn: gezondheid, zelfstandigheid, eerlijkheid, vrijheid, behulpzaamheid, liefde, netheid, moed, spontaniteit, rijkdom en nog veel meer.
Als je wordt opgevoed met de boodschap dat je nooit mag liegen, dan vinden je ouders/verzorgers eerlijkheid erg belangrijk. Als je hebt geleerd om zelf dingen te ondernemen, dan is zelfstandigheid weer heel belangrijk.
Aan deze waarden koppelen we (ongeschreven) regels. Dit noemen we normen. Omdat we in Nederland respect belangrijk vinden, staan we op voor mensen die moeilijk kunnen lopen. De waarde is respect, de norm is opstaan. Omdat we vrijheid en gelijkwaardigheid belangrijk vinden, mogen homo’s en lesbiennes met elkaar trouwen. De waarden zijn vrijheid en gelijkheid, de norm is het homohuwelijk.
Per groep mensen kunnen de normen bij een waarde verschillen. Zo is de waarde respect in alle landen heel belangrijk. In Nederland laat je dit zien door mensen aan te kijken tijdens een gesprek. In Azië is het juist niet netjes om je baas of je ouders aan te kijken als die tegen je praten.
Opdracht 3
a) Welke regel op school vind jij het vervelendst? Leg uit waarom.
Bijvoorbeeld: Ik moet mijn huiswerk maken.
b) Welke waarde past het best bij deze schoolregel?
Huiswerk moet je maken, omdat leraren het belangrijk vinden dat je kennis opdoet. Kennis is hier de waarde.
Opdracht 4
a) Welke van de bovenstaande waarden vind jij belangrijk? Noem er drie.
Bijvoorbeeld: ik vind de waarden gezondheid, eerlijkheid en vrijheid heel belangrijk.
b) Bedenk bij iedere waarde die je koos bij a) een norm die erbij past.
Waarde: uiterlijk. Norm: Ik zorg dat ik altijd netjes, goed gekleed (vaak volgens de laatste mode) en verzorgd van huis ga.
of Waarde: Bescheidenheid. Norm: Ik treed niet graag op de voorgrond en geef andere de ruimte.
c) Vergelijk jouw waarden met die van je klasgenoot. Hebben jullie dezelfde waarden gekozen?
1.2. Wat is een VOORBEELD van een waarde?
Correct!Wrong!
1.3. Wat is een belang?
Een belang is iets waar je voordeel van kunt hebben. Voor leerlingen is het van belang dat ze op tijd kunnen stoppen met de les, zodat ze meer vrije tijd hebben.
Mensen die veel waarde hechten aan vrijheid, hebben bijvoorbeeld moeite met strenge regels. Een werkgever vindt andere dingen belangrijk dan zijn werknemers. Zij hebben dan ook verschillende belangen.
Een belang is dus iets waar je voordeel uit haalt. Mensen met een hoog inkomen, hebben bijvoorbeeld belang bij een lagere belasting. Ze houden dan meer geld over om uit te geven. Maar mensen met een laag inkomen hebben juist weer belang bij een beetje extra geld van de overheid. Dat extraatje kan de overheid alleen uitbetalen als ze rijken meer belasting laat betalen. We noemen dit een belangentegenstelling: Mensen met een hoog inkomen hebben een ander belang dan mensen met een laag inkomen.
Doordat mensen van elkaar verschillen, hebben zij niet altijd dezelfde belangen. Dit leidt vaak tot discussies of zelfs ruzie.
In het onderstaand nieuwsbericht zie je een belangentegenstelling.
Actie tegen plannen voor begraafplaats: ‘Het is hier de Efteling niet’
Zo’n vijftig nabestaanden hebben maandag gedemonstreerd tegen de vernieuwingsplannen van begraafplaats Zuylen in Breda. Directeur Roel Stapper bouwt er onder meer een arena met een podium en tribune, waar buiten uitvaartdiensten om voorstellingen met muziek kunnen worden gehouden. Een schande vinden de tegenstanders, die uitsluitend rust en stilte willen: “Stapper moet maar bij de Efteling gaan werken.”
Om financieel het hoofd boven water te houden, gaat directeur Roel Stapper begraafplaats Zuylen omvormen naar Park Zuylen dat voor iedereen toegankelijk is, zo liet hij onlangs aan Omroep Brabant weten.
Er zijn al een urnentuin, een speciaal NAC-veldje, een wandelroute en een bovengrondse begraafplaats. In september komt er ook een groot, nieuw kunstwerk. Dit paradepaardje, genaamd Adore, is een arena met een podium en tribune voor allerlei buitenactiviteiten. “DJ Tiësto mag zeker in park Zuylen komen optreden”, zei Stapper hierover.
“Dit is geen recreatiepark, maar een laatste rustplaats”, zegt Janny van Wanrooy, een van de initiatiefnemers. “Voor hun plezier gaan mensen maar naar park Valkenberg of de binnenstad. Wij komen hier om te rouwen en we willen dan rust en stilte en niet de muziek van een ander horen. Of een concert. Dat doen ze maar binnen. Het moet hier een oase van rust zijn, want daar hebben we grafrechten voor betaald.”
a) Leg in je eigen woorden uit wat er met een belangentegenstelling wordt bedoeld.
Bijvoorbeeld: Wanneer mensen het oneens zijn met elkaar, omdat voor iets anders voor hen belangrijk is.
b) Wat is de belangentegenstelling in de nieuwsbron hierboven? Lees het hele nieuwsbericht voor je antwoord geeft.
Aan de ene kant is er Stapper, directeur van begraafplaats Zuylen in Breda. Hij wil de rustplaats ombouwen tot een park waar bijvoorbeeld een podium komt waar muzikanten optreden. Dit doet hij om de plek financieel gezond te houden.
Aan de andere kant zijn er de nabestaanden die rust willen op de begraafplaats.
Opdracht 6
Hieronder staan vier voorbeelden van belangen. Zet er steeds één iemand bij die hier het meest belang bij heeft. Kies uit: Ouders/verzorgers, school, werkgever, de overheid.
1. Zoveel mogelijk mensen moeten aan het werk in Nederland.
2. Aanwezig zijn tijdens de lessen op school.
3. Werknemers een zo laag mogelijk salaris betalen.
4. Dat je je goed gedraagt bij andere mensen.
1. de overheid
2. School
3. Werkgever
4. Ouders/verzorgers
De maatschappij dat ben jij. Met deze slogan probeerde de overheid burgers bewust te maken van onze omgangsvormen. Hoe willen we in Nederland met elkaar omgaan?
We zijn een klein en rijk landje. Nederlanders wonen met zijn allen op een hoop. We zijn een van de dichtstbevolkte landen ter wereld. We hebben het goed, maar omdat we zo dicht op elkaar wonen, hebben we nu eenmaal met elkaar te maken. We worden zo gedwongen om samen te leven. Wanneer mensen met elkaar samenleven, noemen we dit een maatschappij.
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten wat omgangsvormen zijn en hiervan voorbeelden kunnen noemen.
Uitleggen waarom er regels nodig zijn in de samenleving.
Uitleggen wat waarden en normen zijn en hiervan voorbeelden kunnen noemen.
Uitleggen dat mensen verschillende belangen hebben, wat belangentegenstellingen zijn en hierbij voorbeelden kunnen noemen.
Opdracht 1
Noem drie verschillen tussen de maatschappij in Nederland en die in een ander land. Denk maar eens terug aan waar je ooit op vakantie bent geweest.
Bijvoorbeeld: 1. In België zijn de wegen veel slechter dan in Nederland.
2. In Spanje ligt er veel meer troep langs de weg.
3. In Turkije toeteren ze continu in het verkeer.
De overheid heeft een aantal regels opgesteld over hoe we met elkaar samenleven. Deze regels noemen we wetten en wie zich er niet aan houdt, krijgt straf. Denk aan regels voor het verkeer, het milieu, huisdieren, eigendom van grond en ga zo maar door.
De regels in onze samenleving zorgen ervoor dat mensen met elkaar kunnen samenleven. Zie het als een spel: zonder spelregels kun je niet met elkaar spelen.
Opdracht 2
a) Geef twee voorbeelden van omgangsvormen die binnen onze maatschappij gebruikelijk zijn.
Bijvoorbeeld opa en oma niet bij de voornaam noemen. Vrienden begroeten met een boks.
b) Noem twee regels in onze samenleving waar jij dagelijks mee te maken hebt.
Bijvoorbeeld de verkeerslichten op weg naar school; je moet je houden aan stoppen bij rood licht. Je moet verplicht naar school toe.
1.1. Fatsoen
We kunnen niet alles in een wet regelen. Een voorbeeld is het meisje uit de video. De meeste mensen in Nederland vinden het gedrag van het meisje onfatsoenlijk, maar ze kan er geen boete voor krijgen. We noemen dit ongeschreven regels. Het is een ongeschreven regel dat we opstaan voor mensen die minder goed ter been zijn in het openbaar vervoer. Dat noemen we fatsoen.
Maar wie bepaalt wat fatsoenlijk is? Hoe gaan we normaal met elkaar om? En wat is normaal?
Dit zijn lastige vragen, waarvan de antwoorden kunnen verschillen per familie, per streek of per land. Bij de éne familie kun je wel scheten laten thuis en bij de andere absoluut niet. Sommige jongeren spreken hun (groot)ouders uit liefde en respect aan met u. Anderen zien dat juist als afstandelijk.
Opdracht 3
a) Wat is het verschil tussen fatsoen en omgangsvormen?
Het zijn twee heel verschillende begrippen. Fatsoen is wanneer iemand zich netjes gedraagt. Een omgangsvorm is de manier waarop mensen onderling met elkaar omgaan. Bijvoorbeeld: je praat niet met volle mond.
b) Bekijk de video hierboven. Wat is de reden dat SIRE deze #doeslief campagne is gestart?
Mensen ervaren steeds vaker onaardig gedrag.
c) Geef twee voorbeelden van ongeschreven regels in onze samenleving.
1. De deur open houden voor de persoon die na je komt. 2. Eten met je mond dicht. 3. In het openbaar vervoer laat je eerst mensen eruit, voordat je naar binnen gaat.
1.2. Waarden en normen
Wat we normaal vinden hangt af van wat we belangrijk vinden. We noemen dit waarden. Een waarde betekent iets wat voor jou belangrijk is. Maar dan ook écht belangrijk: gezondheid, zelfstandigheid, eerlijkheid, vrijheid, behulpzaamheid, liefde, netheid, moed, spontaniteit, dat soort dingen.
Als je wordt opgevoed met de boodschap dat je nooit mag liegen, dan vinden je ouders/verzorgers eerlijkheid heel erg belangrijk. Als je hebt geleerd om zelf dingen te ondernemen, dan is zelfstandigheid weer heel belangrijk.
Mensen hebben meerdere waarden die ze belangrijk vinden en binnen een samenleving komen veel waarden dan ook met elkaar overeen. Je hebt typische Nederlandse waarden: vrijheid, gelijkwaardigheid, respect voor anderen, zuinigheid, dapperheid, duurzaamheid.
Aan deze waarden koppelen we regels. Omdat we in Nederland respect belangrijk vinden, staan we op voor mensen die slechter ter been zijn. Omdat we vrijheid en gelijkwaardigheid heel belangrijk vinden, mogen mensen van hetzelfde geslacht met elkaar trouwen. Alle gedragsregels die komen uit waarden noemen we normen. Bijvoorbeeld de verkeersregels, fatsoensregels, gezondheidsvoorschriften of kledingvoorschriften.
Soms kunnen normen die bij dezelfde waarde horen per groep verschillen. Zo is de waarde respect in alle landen heel belangrijk. In Nederland laat je dit zien door mensen aan te kijken tijdens een gesprek. In Azië is het juist niet netjes om je baas of je ouders recht aan te kijken als die tegen je praten.
Opdracht 4
a) Welke van de bovenstaande waarden vind jij belangrijk? Noem er drie.
Bijvoorbeeld: ik vind de waarden gezondheid, eerlijkheid en vrijheid heel belangrijk.
b) Bedenk bij iedere waarde die je koos bij a) een norm die erbij past.
Waarde: uiterlijk. Norm: Ik zorg dat ik altijd netjes, goed gekleed (vaak volgens de laatste mode) en verzorgd van huis ga.
of Waarde: Bescheidenheid. Norm: Ik treed niet graag op de voorgrond en geef andere de ruimte.
Opdracht 5
a) Geef een voorbeeld van onfatsoenlijk gedrag uit de video hierboven.
Bijvoorbeeld: ze doen hem pijn, hij laat steeds scheten, ze lachen hem uit.
b) Hoe zou jij zelf reageren als iemand in het openbaar dit gedrag vertoont?
Ik zou zeggen dat ik zijn gedrag niet respectvol zou vinden. Zou hij dit gedrag andersom, ook leuk vinden?
1.3. Belangen
Dat mensen verschillende waarden en dus andere dingen belangrijk vinden, zien we terug in ons dagelijks leven. Mensen die veel waarde hechten aan vrijheid, hebben bijvoorbeeld moeite met strenge regels.Een werkgever vindt andere dingen belangrijk dan zijn werknemers. Zij hebben dan ook verschillende belangen. Een belang is iets waar je voordeel uit haalt. Jij hebt bijvoorbeeld belang bij snelle WiFi thuis, of een plek waar je kan afspreken met je vrienden.
Mensen met een hoog inkomen, hebben belang bij een lagere belasting bijvoorbeeld, terwijl mensen met een laag inkomen juist weer belang hebben bij een beetje extra geld van de overheid. Dat beetje extra geld kan de overheid alleen krijgen door rijken meer belasting te laten betalen. We noemen dit een belangentegenstelling.
Doordat mensen van elkaar verschillen, hebben zij niet altijd dezelfde belangen. Dit leidt vaak tot discussies of zelfs conflicten. In onderstaand nieuwsbericht lees je zo’n belangentegenstelling.
Actie tegen plannen voor begraafplaats: ‘Het is hier de Efteling niet’
Zo’n vijftig nabestaanden hebben maandag gedemonstreerd tegen de vernieuwingsplannen van begraafplaats Zuylen in Breda. Directeur Roel Stapper bouwt er onder meer een arena met een podium en tribune, waar buiten uitvaartdiensten om voorstellingen met muziek kunnen worden gehouden. Een schande vinden de tegenstanders, die uitsluitend rust en stilte willen: “Stapper moet maar bij de Efteling gaan werken.”
Om financieel het hoofd boven water te houden, gaat directeur Roel Stapper begraafplaats Zuylen omvormen naar Park Zuylen dat voor iedereen toegankelijk is, zo liet hij onlangs aan Omroep Brabant weten.
Er zijn al een urnentuin, een speciaal NAC-veldje, een wandelroute en een bovengrondse begraafplaats. In september komt er ook een groot, nieuw kunstwerk. Dit paradepaardje, genaamd Adore, is een arena met een podium en tribune voor allerlei buitenactiviteiten. “DJ Tiësto mag zeker in park Zuylen komen optreden”, zei Stapper hierover.
“Dit is geen recreatiepark, maar een laatste rustplaats”, zegt Janny van Wanrooy, een van de initiatiefnemers. “Voor hun plezier gaan mensen maar naar park Valkenberg of de binnenstad. Wij komen hier om te rouwen en we willen dan rust en stilte en niet de muziek van een ander horen. Of een concert. Dat doen ze maar binnen. Het moet hier een oase van rust zijn, want daar hebben we grafrechten voor betaald.”
a) Leg in je eigen woorden uit wat er met een belangentegenstelling wordt bedoeld.
Bijvoorbeeld: Wanneer mensen het oneens zijn met elkaar, omdat iets anders voor ze belangrijk is.
b) Noem een belang van je ouders/verzorgers als het gaat om jouw opvoeding.
Dat ik me netjes gedraag, als ik bij anderen te gast ben. Of: Dat ik goed naar ze luister, wanneer ze iets vragen.
c) Noem een belang van de school als het gaat om jouw voortgang.
Dat je aanwezig bent tijdens de lessen. Of: Dat je vragen stelt als je iets niet snapt.
Opdracht 7
Bekijk de bron hierboven nog een keer.
a) Welke twee partijen hebben een belangentegenstelling?
1. Directeur Stapper van begraafplaats Zuylen in Breda. 2. De nabestaanden.
b) Wat is de belangentegenstelling?
Aan de ene kant is er Stapper, directeur van begraafplaats Zuylen in Breda. Hij wil de rustplaats ombouwen tot een park waar bijvoorbeeld een podium komt waar muzikanten optreden. Dit doet hij om de plek financieel gezond te houden.
Aan de andere kant zijn er de nabestaanden die rust willen op de begraafplaats.
Opdracht 8
Hieronder staan vier voorbeelden van belangen. Zet er steeds één iemand bij die hier het meest belang bij heeft. Kies uit: Ouders/verzorgers, school, werkgever, de overheid.
1. Zoveel mogelijk mensen moeten aan het werk in Nederland.
2. Aanwezig zijn tijdens de lessen op school.
3. Werknemers een zo laag mogelijk salaris betalen.
4. Dat je je goed gedraagt bij andere mensen.
1. de overheid
2. School
3. Werkgever
4. Ouders/verzorgers
1. Wat is een voorbeeld van een omgangsvorm?
Correct!Wrong!
2. In de samenleving zijn regels nodig, omdat:
Correct!Wrong!
3. Welke waarde past het best bij iemand die nooit zal liegen?
Correct!Wrong!
4. Een voorbeeld van een belangentegenstelling is:
De maatschappij dat ben jij. Met deze slogan probeerde de overheid burgers bewust te maken van onze omgangsvormen. Hoe willen we in Nederland met elkaar omgaan?
We zijn een klein en rijk landje. Nederlanders wonen met zijn allen op een hoop. We zijn een van de dichtstbevolkte landen ter wereld. We hebben het goed, maar omdat we zo dicht op elkaar wonen, hebben we nu eenmaal met elkaar te maken. We worden zo gedwongen om samen te leven. Wanneer mensen met elkaar samenleven, noemen we dit een maatschappij.
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten wat omgangsvormen zijn en hiervan voorbeelden kunnen noemen.
Uitleggen waarom er regels nodig zijn in de samenleving.
Uitleggen wat waarden en normen zijn en hiervan voorbeelden kunnen noemen.
Uitleggen dat mensen verschillende belangen hebben, wat belangentegenstellingen zijn en hierbij voorbeelden kunnen noemen.
Opdracht 1
Noem drie verschillen tussen de maatschappij in Nederland en die in een ander land. Denk maar eens terug aan waar je ooit op vakantie bent geweest.
Bijvoorbeeld: 1. In België zijn de wegen veel slechter dan in Nederland.
2. In Spanje ligt er veel meer troep langs de weg.
3. In Turkije toeteren ze continu in het verkeer.
De overheid heeft een aantal regels opgesteld over hoe we met elkaar samenleven. Deze regels noemen we wetten en wie zich er niet aan houdt, krijgt straf. Denk aan regels voor het verkeer, het milieu, huisdieren, eigendom van grond en ga zo maar door.
De regels in onze samenleving zorgen ervoor dat mensen met elkaar kunnen samenleven. Zie het als een spel: zonder spelregels kun je niet met elkaar spelen.
Opdracht 2
a) Geef twee voorbeelden van omgangsvormen die binnen onze maatschappij gebruikelijk zijn.
Bijvoorbeeld opa en oma niet bij de voornaam noemen. Vrienden begroeten met een boks.
b) Noem twee regels in onze samenleving waar jij dagelijks mee te maken hebt.
Bijvoorbeeld de verkeerslichten op weg naar school; je moet je houden aan stoppen bij rood licht. Je moet verplicht naar school toe.
1.1. Fatsoen
We kunnen niet alles in een wet regelen. Een voorbeeld is het meisje uit de video. De meeste mensen in Nederland vinden het gedrag van het meisje onfatsoenlijk, maar ze kan er geen boete voor krijgen. We noemen dit ongeschreven regels. Het is een ongeschreven regel dat we opstaan voor mensen die minder goed ter been zijn in het openbaar vervoer. Dat noemen we fatsoen.
Maar wie bepaalt wat fatsoenlijk is? Hoe gaan we normaal met elkaar om? En wat is normaal?
Dit zijn lastige vragen, waarvan de antwoorden kunnen verschillen per familie, per streek of per land. Bij de éne familie kun je wel scheten laten thuis en bij de andere absoluut niet. Sommige jongeren spreken hun (groot)ouders uit liefde en respect aan met u. Anderen zien dat juist als afstandelijk.
Opdracht 3
a) Bekijk de video hierboven. Wat is de reden dat SIRE deze #doeslief campagne is gestart?
Mensen ervaren steeds vaker onaardig gedrag.
b) Geef jouw eigen omschrijving van fatsoen.
Bijvoorbeeld: Fatsoen is wanneer iemand zich netjes gedraagt.
c) Geef twee voorbeelden van ongeschreven regels in onze samenleving.
1. De deur open houden voor de persoon die na je komt. 2. Eten met je mond dicht. 3. In het openbaar vervoer laat je eerst mensen eruit, voordat je naar binnen gaat.
1.2. Waarden en normen
Wat we normaal vinden hangt af van wat we belangrijk vinden. We noemen dit waarden. Een waarde betekent iets wat voor jou belangrijk is. Maar dan ook écht belangrijk: gezondheid, zelfstandigheid, eerlijkheid, vrijheid, behulpzaamheid, liefde, netheid, moed, spontaniteit, dat soort dingen.
Als je wordt opgevoed met de boodschap dat je nooit mag liegen, dan vinden je ouders/verzorgers eerlijkheid heel erg belangrijk. Als je hebt geleerd om zelf dingen te ondernemen, dan is zelfstandigheid weer heel belangrijk.
Wat onze ongeschreven regels zijn, wat we fatsoenlijk vinden, hangt af van onze waarden. Mensen hebben meerdere waarden die ze belangrijk vinden en binnen een samenleving komen veel waarden dan ook met elkaar overeen. Je hebt typische Nederlandse waarden: vrijheid, gelijkwaardigheid, respect voor anderen, zuinigheid, dapperheid, duurzaamheid. Veel Nederlanders vinden deze waarden belangrijk.
Aan deze waarden koppelen we dus (ongeschreven) regels. Omdat we in Nederland respect belangrijk vinden, staan we op voor mensen die slechter ter been zijn. Omdat we vrijheid en gelijkwaardigheid heel belangrijk vinden, mogen mensen van hetzelfde geslacht met elkaar trouwen. Alle gedragsregels die komen uit waarden noemen we normen. Bijvoorbeeld de verkeersregels, fatsoensregels, gezondheidsvoorschriften of kledingvoorschriften.
Soms kunnen normen die bij dezelfde waarde horen per groep verschillen. Zo is de waarde respect in alle landen heel belangrijk. In Nederland laat je dit zien door mensen aan te kijken tijdens een gesprek. In Azië is het juist niet netjes om je baas of je ouders recht aan te kijken als die tegen je praten.
Opdracht 4
a) Welke van de bovenstaande waarden vind jij belangrijk? Noem er drie.
Bijvoorbeeld: ik vind de waarden gezondheid, eerlijkheid en vrijheid heel belangrijk.
b) Bedenk bij iedere waarde die je koos bij a) een norm die erbij past.
Waarde: uiterlijk. Norm: Ik zorg dat ik altijd netjes, goed gekleed (vaak volgens de laatste mode) en verzorgd van huis ga. of Waarde: Bescheidenheid. Norm: Ik treed niet graag op de voorgrond en geef andere de ruimte.
Opdracht 5
a) Geef een voorbeeld van onfatsoenlijk gedrag uit de video hierboven.
Bijvoorbeeld: ze doen hem pijn, hij laat steeds scheten, ze lachen hem uit.
b) Hoe zou jij zelf reageren als iemand in het openbaar dit gedrag vertoont?
Ik zou zeggen dat ik zijn gedrag niet respectvol zou vinden. Zou hij dit gedrag andersom, ook leuk vinden?
1.3. Belangen
Dat mensen verschillende waarden en dus andere dingen belangrijk vinden, zien we terug in ons dagelijks leven. Mensen die veel waarde hechten aan vrijheid, hebben bijvoorbeeld moeite met strenge regels. Een werkgever vindt andere dingen belangrijk dan zijn werknemers. Zij hebben dan ook verschillende belangen. Een belang is iets waar je voordeel uit haalt. Jij hebt bijvoorbeeld belang bij snelle WiFi thuis, of een plek waar je kan afspreken met je vrienden.
Mensen met een hoog inkomen, hebben belang bij een lagere belasting bijvoorbeeld, terwijl mensen met een laag inkomen juist weer belang hebben bij een beetje extra geld van de overheid. Dat beetje extra geld kan de overheid alleen krijgen door rijken meer belasting te laten betalen. We noemen dit een belangentegenstelling.
Doordat mensen van elkaar verschillen, hebben zij niet altijd dezelfde belangen. Dit leidt vaak tot discussies of zelfs conflicten. In onderstaand nieuwsbericht lees je zo’n belangentegenstelling.
Actie tegen plannen voor begraafplaats: ‘Het is hier de Efteling niet’
Zo’n vijftig nabestaanden hebben maandag gedemonstreerd tegen de vernieuwingsplannen van begraafplaats Zuylen in Breda. Directeur Roel Stapper bouwt er onder meer een arena met een podium en tribune, waar buiten uitvaartdiensten om voorstellingen met muziek kunnen worden gehouden. Een schande vinden de tegenstanders, die uitsluitend rust en stilte willen: “Stapper moet maar bij de Efteling gaan werken.”
Om financieel het hoofd boven water te houden, gaat directeur Roel Stapper begraafplaats Zuylen omvormen naar Park Zuylen dat voor iedereen toegankelijk is, zo liet hij onlangs aan Omroep Brabant weten.
Er zijn al een urnentuin, een speciaal NAC-veldje, een wandelroute en een bovengrondse begraafplaats. In september komt er ook een groot, nieuw kunstwerk. Dit paradepaardje, genaamd Adore, is een arena met een podium en tribune voor allerlei buitenactiviteiten. “DJ Tiësto mag zeker in park Zuylen komen optreden”, zei Stapper hierover.
“Dit is geen recreatiepark, maar een laatste rustplaats”, zegt Janny van Wanrooy, een van de initiatiefnemers. “Voor hun plezier gaan mensen maar naar park Valkenberg of de binnenstad. Wij komen hier om te rouwen en we willen dan rust en stilte en niet de muziek van een ander horen. Of een concert. Dat doen ze maar binnen. Het moet hier een oase van rust zijn, want daar hebben we grafrechten voor betaald.”
a) Leg in je eigen woorden uit wat er met een belangentegenstelling wordt bedoeld.
Bijvoorbeeld: Wanneer mensen het oneens zijn met elkaar, omdat iets anders voor ze belangrijk is.
b) Noem een belang van je ouders/verzorgers als het gaat om jouw opvoeding.
Dat ik me netjes gedraag, als ik bij anderen te gast ben. Of: Dat ik goed naar ze luister, wanneer ze iets vragen.
c) Noem een belang van de school als het gaat om jouw voortgang.
Dat je aanwezig bent tijdens de lessen. Of: Dat je vragen stelt als je iets niet snapt.
Opdracht 7
Bekijk de bron hierboven nog een keer.
a) Welke twee partijen hebben een belangentegenstelling?
1. Stapper, directeur van begraafplaats Zuylen in Breda, 2. Nabestaanden.
b) Wat is de belangentegenstelling?
Aan de ene kant is er Stapper, directeur van begraafplaats Zuylen in Breda. Hij wil de rustplaats ombouwen tot een park waar bijvoorbeeld een podium komt waar muzikanten optreden. Dit doet hij om de plek financieel gezond te houden.
Aan de andere kant zijn er de nabestaanden die rust willen op de begraafplaats.
Opdracht 8
Hieronder staan vier voorbeelden van belangen. Zet er steeds één iemand bij die hier het meest belang bij heeft. Kies uit: Ouders/verzorgers, school, werkgever, de overheid.
1. Zoveel mogelijk mensen moeten aan het werk in Nederland.
2. Aanwezig zijn tijdens de lessen op school.
3. Werknemers een zo laag mogelijk salaris betalen.
4. Dat je je goed gedraagt bij andere mensen.
1. de overheid
2. School
3. Werkgever
4. Ouders/verzorgers
1. Wat is een voorbeeld van een omgangsvorm?
Correct!Wrong!
2. In de samenleving zijn regels nodig, omdat:
Correct!Wrong!
3. Welke waarde past het best bij iemand die nooit zal liegen?
Correct!Wrong!
4. Een voorbeeld van een belangentegenstelling is:
De video hierboven is een stukje uit de Disneyfilm Jungle Book. Mowgli groeide op zonder ouders, bij een groep wolven. Stel je voor dat dit echt was gebeurd: groeit een kind dan op als wolf of als mens?
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen of een eigenschap aangeboren of aangeleerd is.
Uitleggen wat socialisatie is.
2.1. Wat is het verschil tussen aangeboren eigenschappen en aangeleerde eigenschappen?
Aangeboren eigenschappen zijn kenmerken die iemand al vanaf zijn geboorte heeft. Bijvoorbeeld: iemand is verlegen of juist heel druk.
Aangeleerde eigenschappen zijn eigenschappen die je kunt leren: een taal, naar de wc gaan, iemand begroeten, pianospelen, schaatsen, zingen, tekenen en ga zo maar door.
Aangeboren eigenschappen zijn eigenschappen als kunnen spreken (maar niet gelijk een taal), denken, zien of horen. Ook karaktereigenschappen zoals driftig, moedig, verlegen, onhandig of slim zijn grotendeels aangeboren. Ook jouw seksuele voorkeur is een aangeboren eigenschap.
Aangeleerde eigenschappen zijn eigenschappen die je kunt leren: een taal, naar de wc gaan, iemand begroeten, pianospelen, schaatsen, zingen, tekenen en ga zo maar door.
Welke eigenschappen je krijgt aangeleerd, verschilt natuurlijk per opvoeding. Als je ouders muziek belangrijker vinden dan sport, zal je eerder een instrument leren bespelen dan leren voetballen. Waar je goed in bent, is dus nogal afhankelijk van de omgeving waarin je opgroeit.
In 1724 werd een wild kind ontdekt in Duitsland, dat zonder kleren rondliep in de bossen. Men schatte hem op ongeveer twaalf jaar en noemde hem Wilde Peter. Hij bewoog zich voort als een viervoetig dier en ving vogeltjes die hij uit elkaar haalde en opat. Peter werd opgenomen aan het koninklijk hof van koning George I in Engeland, waar hij werd opgevangen door dr. Arbuthnot. Dr. Arbuthnot wilde de jongen graag leren spreken, maar Peter kon enkel een soort gebrabbel voortbrengen. De enige woorden die hij uit kon spreken waren ‘ki scho’ (king George) en ‘qui ca’ (queen Caroline). Verder heeft hij nooit leren praten. Hij stierf in 1785.
Bron: NEMO Kennislink
Opdracht 1
a) Leg uit wat de bron hierboven met aangeboren en aangeleerde eigenschappen te maken heeft.
Peter is niet opgegroeid bij mensen. Hij heeft dus alleen zijn aangeboren eigenschappen, maar geen aangeleerde eigenschappen van een mens.
b) Wat zou de reden kunnen zijn dat wolfskind Peter nooit meer heeft leren praten?
Omdat je op jonge leeftijd leert praten en dat dit bij Peter nooit is gebeurd.
Opdracht 2
a) Noem twee aangeboren eigenschappen van iemand uit de klas.
Bijvoorbeeld: iemand is druk, erg zorgzaam, kan mooi zingen of is goed in leren.
b) Noem twee aangeleerde eigenschappen van iemand uit de klas.
Bijvoorbeeld: iemand spreekt al goed Engels, steekt zijn vinger op als hij of zij iets wil vragen, eet zonder te smakken en gaat op tijd naar de wc.
c) Heb jij precies dezelfde aangeleerde eigenschappen?
Bijvoorbeeld: Nee, ik kan helemaal niet zo goed Engels, of: ik kan goed tennissen.
2.1. Welke rijtje van aangeleerde eigenschappen klopt?
Correct!Wrong!
2.2. Wat is socialisatie?
Socialisatie is het aanleren van waarden en normen. Ouders/verzorgers willen graag hun waarden en normen overbrengen op hun kinderen. Dat noemen we socialisatie. Bijvoorbeeld: ouders leren hun kinderen om eerlijk te zijn.
Je wordt niet zomaar zoals je bent. Je omgeving heeft hier heel veel invloed op. We noemen dit socialisatie.
Ouders/verzorgers zijn vaak de belangrijkste personen als het gaat om de opvoeding van kinderen. Ze belonen hun kind bij goed gedrag en geven straf bij verkeerd gedrag. Op deze manier leren ze een kind gedrag dat ze wel en niet willen zien.
Niet alleen ouders hebben invloed op het gedrag van een kind. De hele omgeving werkt mee. Oma’s en opa’s, vrienden, leraren, trainers, zij spelen allemaal een rol in de opvoeding van kinderen.
Vaak zonder dat je het in de gaten hebt, leer je steeds weer nieuw gedrag bij. Steeds als je te maken krijgt met nieuwe mensen of een nieuwe omgeving, leer je weer hoe je met deze mensen of situaties om kunt gaan.
WIE HEBBEN INVLOED OP JOU?
Familie en vrienden
Van de mensen met wie je het meest omgaat, ga je het gedrag vanzelf overnemen. Tot de puberteit zijn dit voornamelijk je ouders, broers of zussen. Daarna zullen je vrienden en klasgenoten meer invloed op je hebben.
Het onderwijs
Vanaf je vierde tot ongeveer je eenentwintigste levensjaar ben je een groot deel van je tijd op school. De leerstof en de leraren hebben dus een grote rol in jouw opvoeding.
De media
Sociale media, de televisie of muziek hebben met name in de puberteit veel invloed op hoe je over dingen denkt. Muziekclips, nieuws, trends, beroemdheden komen dagelijks via je je telefoon, tablet of televisie bij je binnen en kunnen zo je uiterlijk of mening bepalen.
De overheid
Je volgt de regels die door de Nederlandse overheid zijn opgesteld. De minister-president spreekt soms direct tot het volk, de politie is er om je aan te spreken of te helpen. De overheid bemoeit zich met het onderwijs door eisen te stellen aan de kennis die je moet hebben voor het halen van je eindexamen.
Opdracht 3
a) Noem twee gewoontes die jullie thuis hebben.
Bijvoorbeeld: 1. We eten voor de tv. 2. Iedereen heeft een taakje in het huishouden. 3. Op zondag gaan we altijd langs bij opa en oma.
b) Wat vinden jouw ouders/verzorgers heel belangrijk in hun opvoeding? Als je het niet weet, vraag het eens aan ze.
Bijvoorbeeld: Dat je eerlijk bent, dat je respectvol bent naar anderen, of dat je opkomt voor jezelf.
Opdracht 4
Wie zijn voor jou belangrijk bij jouw opvoeding? Noem de naam en omschrijf jouw relatie. Bijvoorbeeld: Mijn opa, want wij zijn ieder weekend bij hem. Of: De voetbaltrainer, hij is streng voor mij.
Bijvoorbeeld: Je ouders. Of: de mentor van school.
Opdracht 5
Welke socialiserende institutie zorgt waarvoor? Kies uit: familie, onderwijs, overheid of media.
1. Weten wat de laatste mode is.
2. Oefenen voor de eindtoets van groep 8.
3. Boete voor fietsen zonder licht.
4. Lief zijn voor mensen om je heen.
1. Media
2. Onderwijs
3. Overheid
4. Familie
Opdracht 6
Leg met behulp van de video hierboven uit dat iedereen anders wordt opgevoed.
Doordat ouders ook van elkaar verschillen door bijvoorbeeld door hun afkomst, krijgen kinderen een andere opvoeding.
2.2. Wat is de beste uitleg voor het begrip socialisatie?
Ken je het verhaal van Mowgli uit Jungle Book? Een ‘wolfskind’ dat opgroeide zonder ouders bij een groep wolven? Zulke voorbeelden bestaan echt:
In 1724 werd een wild kind ontdekt in Duitsland, dat zonder kleren rondliep in de bossen. Men schatte hem op ongeveer twaalf jaar en noemde hem Wilde Peter. Hij bewoog zich voort als een viervoetig dier en ving vogeltjes die hij uit elkaar haalde en opat. Peter werd opgenomen aan het koninklijk hof van koning George I in Engeland, waar hij werd opgevangen door dr. Arbuthnot. Dr. Arbuthnot wilde de jongen graag leren spreken maar Peter kon enkel een soort gebrabbel voortbrengen. De enige woorden die hij uit kon spreken waren ‘ki scho’ (king George) en ‘qui ca’ (queen Caroline). Verder heeft hij nooit leren praten. Hij stierf in 1785.
Bron: NEMO Kennislink
Dit verhaal van ‘Wilde Peter’ roept interessante vragen op over opgroeien. Wat zijn de aangeboren eigenschappen van een mens? En wat zijn eigenschappen die zijn aangeleerd? Denk maar eens na: wat is de reden dat Cristiano Ronaldozo’n goede voetballer is? Heeft hij bepaalde eigenschappen die hij bij zijn geboorte heeft gekregen of is zijn voetbaltalent juist aangeleerd? En geldt dit dan ook voor Max Verstappen?
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten welke discussie er is rondom aangeboren en aangeleerde eigenschappen.
Uitleggen hoe mensen zich aanpassen aan de samenleving door middel van het socialisatieproces.
Uitleggen welke rol socialiserende instituties hebben in het socialisatieproces.
Opdracht 1
a) Wat zou de reden kunnen zijn dat wolfskind Peter nooit meer heeft leren praten?
Omdat je op jonge leeftijd leert praten. Dit is bij Peter nooit gebeurd.
b) Wat denk jij? Is het talent voor Formule 1 van Max Verstappen aangeboren of aangeleerd?
Aangeboren omdat het wel in zijn genen moet zitten dat hij zo enorm goed kan racen (net als zijn vader). Of: aangeleerd omdat hij vanaf heel jong al door zijn vader is getraind en daarom zo goed is geworden. Of denk je een combinatie: zijn lichaam is ideaal voor deze sport en door veel te trainen kan hij zo goed racen.
Aangeboren eigenschappen zijn eigenschappen die je bij je geboorte mee krijgt, zoals kunnen spreken (maar niet gelijk een taal), denken, zien of horen. Ook karaktereigenschappen zoals driftig, moedig, verlegen, onhandig of slim zijn grotendeels aangeboren. Ook jouw seksuele voorkeur is een aangeboren eigenschap.
Aangeleerde eigenschappen zijn eigenschappen die je kunt leren: een taal, naar de wc gaan, iemand groeten, pianospelen, schaatsen, zingen, tekenen en ga zo maar door.
Welke eigenschappen je krijgt aangeleerd, verschilt natuurlijk per opvoeding. Als ouders muziek belangrijker vinden dan sport, zul je eerder een instrument leren bespelen dan leren voetballen. Waar je goed in bent, is dus nogal afhankelijk van de omgeving waarin je opgroeit.
Opdracht 2
Kies een klasgenootje of vriend(in).
a) Noem twee aangeboren eigenschappen van hem of haar.
Bijvoorbeeld: iemand is druk, erg zorgzaam, kan mooi zingen of is goed in leren.
b) Noem twee aangeleerde eigenschappen van hem of haar.
Bijvoorbeeld: iemand spreekt al goed Engels, steekt zijn vinger op als hij of zij iets wil vragen, eet zonder te smakken en gaat op tijd naar de wc.
c) Heb jij precies dezelfde aangeleerde eigenschappen?
Bijvoorbeeld: Nee, ik kan helemaal niet zo goed Engels, of: ik kan goed tennissen.
2.1. Socialiserende instituties
Het leren leven volgens de regels van de samenleving, noemen we socialisatie. In dat woord herken je het woord sociaal. We worden sociaal gemaakt. We leren de waarden, normen en gewoontes van onze omgeving. Op die manier leren we wat fatsoenlijk is en wat de geschreven én ongeschreven regels zijn.
De mensen die je helpen bij jouw socialisatie, noemen we met een moeilijk woord socialiserende instituties. Dit zijn in eerste instantie je ouders of verzorgers. Tot je achttiende sta je sterk onder hun invloed. Zij vertellen je wat je wel en niet mag en je neemt onbewust hun gedrag over. Denk eens aan jouw opvoeding. Wat zijn de gewoontes die jullie thuis hebben als het gaat om avondeten, televisiekijken of als jullie op visite gaan?
Opdracht 3
a) Noem twee gewoontes die jullie thuis hebben.
Bijvoorbeeld: 1. We eten voor de tv. 2. Iedereen heeft een taak in het huishouden. 3. Op zondag gaan we altijd langs bij opa en oma.
b) Wat vinden jouw ouders/verzorgers heel belangrijk in hun opvoeding? Als je het niet weet, vraag het eens aan ze.
Bijvoorbeeld: Dat je eerlijk bent, dat je respectvol bent naar anderen, of dat je opkomt voor jezelf.
c) Leg in één zin uit wat er met socialisatie wordt bedoeld.
Socialisatie is het overnemen van de waarden, normen en gewoontes uit je omgeving.
Hoe ouder je wordt, hoe groter de kring van socialiserende instituties uiteindelijk wordt: je gaat naar school en krijgt daar te maken met leraren, je krijgt nieuwe vrienden, je gaat sporten in teamverband of je krijgt een andere hobby waardoor je met mensen omgaat. Op een gegeven moment krijg je werk, krijg je te maken met de regels van je baas en moet je samenwerken met je collega’s. Telkens als je te maken krijgt met nieuwe mensen of een nieuwe omgeving, doe je nieuwe kennis op of leer je weer nieuwe vaardigheden die passen binnen jouw omgeving.
Niet alleen familie, vrienden en kennissen zijn bezig met jouw socialisatie, het onderwijs, de media en de overheid zijn ook belangrijke socialiserende instituties.
BELANGRIJKE SOCIALISERENDE INSTITUTIES
Familie en vrienden
Van de mensen met wie je het meest omgaat, ga je het gedrag vanzelf overnemen. Tot de puberteit zijn dit voornamelijk je ouders, broers of zussen. Daarna zullen je vrienden en klasgenoten meer invloed op je hebben.
Het onderwijs
Vanaf je vierde tot ongeveer je eenentwintigste levensjaar ben je een groot deel van je tijd op school. De leerstof en de leraren hebben dus een grote rol in jouw opvoeding.
De media
Sociale media, de televisie of muziek hebben met name in de puberteit veel invloed op hoe je over dingen denkt. Muziekclips, nieuws, trends, beroemdheden komen dagelijks via je telefoon, tablet of televisie bij je binnen en kunnen zo je uiterlijk of mening bepalen.
De overheid
Je volgt de regels die door de Nederlandse overheid zijn opgesteld. De minister-president spreekt soms direct tot het volk, de politie is er om je aan te spreken of te helpen. De overheid bemoeit zich met het onderwijs door eisen te stellen aan de kennis die je moet hebben voor het halen van je eindexamen.
Opdracht 4
a) Wie zijn jouw socialiserende instituties? Noem ze met naam en omschrijf jouw relatie tot die persoon.
Bijvoorbeeld: Een coach, mentor, opa of oma of bepaalde vrienden.
b) Geef een voorbeeld van de invloed van media op jouw dagelijks leven.
Ik weet wat er in het nieuws is. Wat mode is. Welke muziek hip is. Dankzij sociale media kan ik afspreken, weet ik wat anderen dragen, ben ik soms jaloers of voel ik me minder alleen.
Opdracht 5
Welke socialiserende institutie zorgt waarvoor? Kies uit: familie, onderwijs, overheid of media.
1. Weten wat de laatste mode is.
2. Oefenen voor de eindtoets van groep 8.
3. Boete voor fietsen zonder licht.
4. Lief zijn voor mensen om je heen.
1. Media
2. Onderwijs
3. Overheid
4. Familie
2.2. Socialisatieproces
Vaak komt jouw mening wel overeen met die van je vader, moeder en je beste vrienden. Dit is natuurlijk niet voor niets, we hebben namelijk invloed op elkaar. Dit gebeurt via het socialisatieproces, een proces waarin je steeds meer eigenschappen door socialiserende instituties aanleert.
Het socialisatieproces in stappen
Aangeboren eigenschappen
Aangeleerde eigenschappen
Sociale controle
Internalisatie
Het socialisatieproces begint bij de basis, namelijk je aangeboren eigenschappen (1). Iedereen heeft een set karaktereigenschappen die je socialisatieproces soms moeilijker of makkelijker kan maken. Dan komen daar de aangeleerde eigenschappen (2) bij: we spreken oudere mensen met u aan, zeggen dankjewel na alsjeblieft, we stoppen bij rood licht en we gaan braaf naar school.
Wanneer we iets op de verkeerde manier doen, volgt er sociale controle (3): ouders worden boos op hun kind, de politie geeft een boete of je moet op gesprek bij de leerplichtambtenaar. Jouw omgeving corrigeert jou, omdat die ander gedrag wil zien.
Als het corrigeren heeft geholpen en je goed gedrag laat zien, noemen we dat internalisatie (4): het je automatisch gedragen zoals er van je wordt verwacht. Je eet netjes met mes en vork, je scheldt niet zomaar en je plast netjes op het toilet.
Opdracht 6
Geef van iedere situatie aan welk begrip van het socialisatieproces van toepassing is. Kies uit: aangeboren eigenschappen, aangeleerde eigenschappen, sociale controle en internalisatie.
1. Sophie is vanaf haar geboorte erg verlegen.
2. Abdel spreekt mensen die ouder zijn dan hij, automatisch met u aan.
3. Emma wordt door haar moeder aangesproken dat ze niet zo moet smakken.
4. Bram maak zich zorgen om de klimaatverandering.
5. Danique heeft een pop die ze verzorgt alsof het haar eigen kind is.
6. Milan ziet in een folder van de Action dat vrouwen worden afgebeeld bij schoonmaakmiddelen en mannen bij gereedschap.
1. Aangeboren eigenschappen: verlegen is aangeboren.
2. Internalisatie: hij denkt er nu niet meer over na.
3. Sociale controle: ze krijgt een sanctie.
4. Aangeleerde eigenschappen. Bram heeft dit geleerd via nieuws, op school of van ouders of vrienden.
5. Aangeleerde eigenschappen: ze heeft dit gedrag gezien en overgenomen.
6. Aangeleerde eigenschappen: hij leert van de folder of door andere reclames dat deze rolpatronen (hoe mannen of vrouwen zich “horen” te gedragen) zo horen.
Vooral in je jonge jaren is dit socialisatieproces heel belangrijk. Hoe ouder iemand wordt, hoe moeilijker het is om nog iets te leren. Er zijn grofweg drie manieren waarop je iets kunt leren.
Drie manieren om te leren
Imitatie. Kinderen imiteren een volwassene of andere kinderen in hun omgeving. Dit gebeurt vaak onbewust. Je kijkt van je ouders af hoe je met mes en vork moet eten, of je neemt de dansjes over van je vriendin.
Identificatie. Kinderen willen zich graag vergelijken met iemand die ouder is. Zo spelen jongere kinderen bijvoorbeeld ‘vadertje en moedertje’ of kleed jij je hetzelfde als je favoriete zanger(es).
Sanctie. Kinderen leren door belonen en straffen. Goed gedrag wordt beloond met iets lekkers of iets leuks. Fout gedrag wordt gestraft door uitsluiting (in de hoek staan) of iets te ontnemen (speelgoed afpakken).
Opdracht 7
In China krijgen burgers straks punten voor hun gedrag. Op die manier probeert de Chinese overheid gedrag van burgers te beïnvloeden.
b) Om welke manier van leren gaat het hier?
Om sanctie, mensen krijgen punten erbij of eraf. Hoe lager je score, hoe minder vrijheid je hebt.
c) Vind jij dit een idee voor de Nederlandse samenleving?
Bijvoorbeeld: Nee! Mensen kunnen hierdoor niet meer zichzelf zijn of de overheid moet zich niet zo letterlijk met mensen bemoeien. Of: Ja, hierdoor leer je mensen gewenst gedrag aan of hierdoor kun je mensen die niet meedoen, sneller vinden.
Opdracht 8
Geef van iedere situatie aan welke manier van leren hier van toepassing is. Kies uit: imitatie, identificatie en sanctie.
1. Ferry komt Australië niet meer in vanwege zijn strafblad.
2. Farah kan alle dansjes van Charli D’Amelio.
3. Het jongere zusje van Noralie trekt hetzelfde gezicht wanneer zij een selfie maken.
Sanctie (strafmaatregel).
Identificatie.
Imitatie.
2.3. Referentiekader
Uiteindelijk ontwikkel je een eigen referentiekader. Hiermee bedoelen we je eigen waarden, normen, kennis en ervaringen: de manier waarop jij naar de samenleving kijkt. Dit referentiekader is ontstaan door je ervaringen, je socialisatie en de cultuur waarin je opgroeit. Iedereen doet andere ervaringen op, wordt anders gesocialiseerd en daarmee is je referentiekader dus uniek. Een referentiekader is een soort “gekleurde bril” waarmee je naar de wereld kijkt. Iedereen ziet de wereld anders, want ieders “bril” heeft een ander kleurtje.
Opdracht 9
Doe dit samen met één of twee klasgenoten.
a) Geef voor jezelf antwoord op de volgende vragen:
1. Wat is je favoriete vak op school?
2. Waar ga je graag naar toe op vakantie?
3. Zijn er mensen in je omgeving overleden?
4. Welke sport schiet je als eerste te binnen?
5. Welke bekende Nederlander schiet je als eerste te binnen?
b) Vergelijk de antwoorden met je klasgenoten. Noem twee verschillen.
Bijvoorbeeld: Wiskunde vs. maatschappijleer. En hockey of voetbal.
c) Leg uit wat het begrip referentiekader met deze opdracht te maken heeft.
Iedereen heeft weer andere ervaringen, dus kom je ook tot andere antwoorden.
1. Welke rijtje van aangeleerde eigenschappen klopt?
Correct!Wrong!
2. Wat is een voorbeeld van leren door identificatie?
Correct!Wrong!
3. Wat zijn belangrijke socialiserende instituties voor kinderen van 5 jaar?
Ken je het verhaal van Mowgli uit Jungle Book? Een ‘wolfskind’ dat opgroeide zonder ouders bij een groep wolven? Zulke voorbeelden bestaan echt:
In 1724 werd een wild kind ontdekt in Duitsland, dat zonder kleren rondliep in de bossen. Men schatte hem op ongeveer twaalf jaar en noemde hem Wilde Peter. Hij bewoog zich voort als een viervoetig dier en ving vogeltjes die hij uit elkaar haalde en opat. Peter werd opgenomen aan het koninklijk hof van koning George I in Engeland, waar hij werd opgevangen door dr. Arbuthnot. Dr. Arbuthnot wilde de jongen graag leren spreken maar Peter kon enkel een soort gebrabbel voortbrengen. De enige woorden die hij uit kon spreken waren ‘ki scho’ (king George) en ‘qui ca’ (queen Caroline). Verder heeft hij nooit leren praten. Hij stierf in 1785. Bron: NEMO Kennislink
Dit verhaal van ‘Wilde Peter’ roept interessante vragen op over opgroeien. Wat zijn de eigenschappen die bij een mens worden aangeboren? En wat zijn eigenschappen die zijn aangeleerd? Denk maar eens na: wat is de reden dat Cristiano Ronaldozo’n goede voetballer is? Heeft hij bepaalde eigenschappen die hij bij zijn geboorte heeft gekregen of is zijn voetbaltalent juist aangeleerd? En geldt dit dan ook voor Max Verstappen?
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten welke discussie er is rondom aangeboren en aangeleerde eigenschappen.
Uitleggen hoe mensen zich aanpassen aan de samenleving door middel van het socialisatieproces.
Uitleggen welke rol socialiserende instituties hebben in het socialisatieproces.
Opdracht 1
a) Wat zou de reden kunnen zijn dat wolfskind Peter nooit meer heeft leren praten?
Omdat je op jonge leeftijd leert praten. Dit is bij Peter nooit gebeurd.
b) Wat denk jij? Is het talent voor Formule 1 van Max Verstappen aangeboren of aangeleerd?
Aangeboren omdat het wel in zijn genen moet zitten dat hij zo enorm goed kan racen (net als zijn vader). Of: aangeleerd omdat hij vanaf heel jong al door zijn vader is getraind en daarom zo goed is geworden. Of denk je een combinatie: zijn lichaam is ideaal voor deze sport en door veel te trainen kan hij zo goed racen.
Aangeboren eigenschappen zijn eigenschappen die je bij geboorte meekrijgt, zoals kunnen spreken (maar niet gelijk een taal), denken, zien of horen. Ook karaktereigenschappen zoals driftig, moedig, verlegen, onhandig of slim zijn grotendeels aangeboren. Ook jouw seksuele voorkeur is een aangeboren eigenschap.
Aangeleerde eigenschappen zijn eigenschappen die je kunt leren: een taal, naar de wc gaan, iemand groeten, pianospelen, schaatsen, zingen, tekenen en ga zo maar door.
Welke eigenschappen je krijgt aangeleerd, verschilt natuurlijk per opvoeding. Als ouders muziek belangrijker vinden dan sport, zul je eerder een instrument leren bespelen dan leren voetballen. Waar je goed in bent, is dus nogal afhankelijk van de omgeving waarin je opgroeit.
Opdracht 2
Kies een klasgenootje of vriend(in).
a) Noem twee aangeboren eigenschappen van hem of haar.
Bijvoorbeeld: iemand is druk, erg zorgzaam, kan mooi zingen of is goed in leren.
b) Noem twee aangeleerde eigenschappen van hem of haar.
Bijvoorbeeld: iemand spreekt al goed Engels, steekt zijn vinger op als hij of zij iets wil vragen, eet zonder te smakken en gaat op tijd naar de wc.
c) Heb jij precies dezelfde aangeleerde eigenschappen?
Bijvoorbeeld: Nee, ik kan helemaal niet zo goed Engels, of : ik kan goed tennissen.
2.1. Socialiserende instituties
Het leren leven volgens de regels van de samenleving, noemen we socialisatie. In dat woord herken je het woord sociaal. We worden sociaal gemaakt. We leren de waarden, normen en gewoontes van onze omgeving. Op die manier leren we wat fatsoenlijk is en wat de geschreven én ongeschreven regels zijn.
De mensen die je helpen bij jouw socialisatie, noemen we met een moeilijk woord socialiserende instituties. Dit zijn in eerste instantie je ouders of verzorgers. Tot je achttiende sta je sterk onder hun invloed. Zij vertellen je wat je wel en niet mag en je neemt onbewust hun gedrag over. Denk eens aan jouw opvoeding. Wat zijn de gewoontes die jullie thuis hebben als het gaat om avondeten, televisiekijken of als jullie op visite gaan?
Opdracht 3
a) Noem twee gewoontes die jullie thuis hebben.
Bijvoorbeeld: 1. We eten voor de tv. 2. Iedereen heeft een taak in het huishouden. 3. Op zondag gaan we altijd langs bij opa en oma.
b) Wat vinden jouw ouders/verzorgers heel belangrijk in hun opvoeding? Als je het niet weet, vraag het eens aan ze.
Bijvoorbeeld: Dat je eerlijk bent, dat je respectvol bent naar anderen, of dat je opkomt voor jezelf.
c) Leg in één zin uit wat er met socialisatie wordt bedoeld.
Socialisatie is het overnemen van de waarden, normen en gewoontes uit je omgeving.
Hoe ouder je wordt, hoe groter de kring van socialiserende instituties uiteindelijk wordt: je gaat naar school en krijgt daar te maken met leraren, je krijgt nieuwe vrienden, je gaat sporten in teamverband of je krijgt een andere hobby waardoor je met mensen omgaat. Op een gegeven moment krijg je werk, dan krijg je te maken met de regels van je baas en moet je samenwerken met je collega’s. Telkens als je te maken krijgt met nieuwe mensen of een nieuwe omgeving, doe je nieuwe kennis op of leer je weer nieuwe vaardigheden die passen binnen jouw omgeving.
Niet alleen familie, vrienden en kennissen zijn bezig met jouw socialisatie, het onderwijs, de media en de overheid zijn ook belangrijke socialiserende instituties.
Belangrijke socialiserende instituties
Familie en vrienden
Van de mensen met wie je het meest omgaat, ga je het gedrag vanzelf overnemen. Tot de puberteit zijn dit voornamelijk je ouders, broers of zussen. Daarna zullen je vrienden en klasgenoten meer invloed op je hebben.
Het onderwijs
Vanaf je vierde tot ongeveer je eenentwintigste levensjaar ben je een groot deel van je tijd op school. De leerstof en de leraren hebben dus een grote rol in jouw opvoeding.
De media
Sociale media, de televisie of muziek hebben met name in de puberteit veel invloed op hoe je over dingen denkt. Muziekclips, nieuws, trends, beroemdheden komen dagelijks via je telefoon, tablet of televisie bij je binnen en kunnen zo je uiterlijk of mening bepalen.
De overheid
Je volgt de regels die door de Nederlandse overheid zijn opgesteld. De minister-president spreekt soms direct tot het volk, de politie is er om je aan te spreken of te helpen. De overheid bemoeit zich met het onderwijs door eisen te stellen aan de kennis die je moet hebben voor het halen van je eindexamen.
Opdracht 4
a) Wie zijn jouw socialiserende instituties? Noem ze met naam en omschrijf jouw relatie tot die persoon.
Bijvoorbeeld: Een coach, mentor, opa of oma of bepaalde vrienden.
b) Geef een voorbeeld van de invloed van media op jouw dagelijks leven.
Ik weet wat er in het nieuws is. Wat mode is. Welke muziek hip is. Dankzij sociale media kan ik afspreken, weet ik wat anderen dragen, ben ik soms jaloers of voel ik me minder alleen.
Opdracht 5
Welke socialiserende institutie zorgt waarvoor? Kies uit: familie, onderwijs, overheid of media.
1. Weten wat de laatste mode is.
2. Oefenen voor de eindtoets van groep 8.
3. Boete voor fietsen zonder licht.
4. Lief zijn voor mensen om je heen.
1. Media
2. Onderwijs
3. Overheid
4. Familie
2.2. Socialisatieproces
Vaak komt jouw mening wel overeen met die van je vader, moeder en je beste vrienden. Dit is natuurlijk niet voor niets, we hebben namelijk invloed op elkaar. Dit gebeurt via het socialisatieproces, een proces waarin je steeds meer eigenschappen door socialiserende instituties aanleert.
het socialisatieproces in stappen
Aangeboren eigenschappen
Aangeleerde eigenschappen
Sociale controle
Internalisatie
Het socialisatieproces begint bij de basis, namelijk je aangeboren eigenschappen (1). Iedereen heeft een set karaktereigenschappen die je socialisatieproces soms moeilijker of makkelijker kan maken. Dan komen daar de aangeleerde eigenschappen (2) bij: we spreken oudere mensen met u aan, zeggen dankjewel na alsjeblieft, we stoppen bij rood licht en we gaan braaf naar school.
Wanneer we iets op de verkeerde manier doen, volgt er sociale controle (3): ouders worden boos op hun kind, de politie geeft een boete of je moet op gesprek bij de leerplichtambtenaar. Jouw omgeving corrigeert jou, omdat die ander gedrag wil zien.
Als het corrigeren heeft geholpen en je goed gedrag laat zien, noemen we dat internalisatie (4): het je automatisch gedragen zoals er van je wordt verwacht. Je eet netjes met mes en vork, je scheldt niet zomaar en je plast netjes op het toilet.
Opdracht 6
Geef van iedere situatie aan welk begrip van het socialisatieproces van toepassing is. Kies uit: aangeboren eigenschappen, aangeleerde eigenschappen, sociale controle en internalisatie.
1. Sophie is vanaf haar geboorte erg verlegen.
2. Abdel spreekt mensen die ouder zijn dan hij, automatisch met u aan.
3. Emma wordt door haar moeder aangesproken dat ze niet zo moet smakken.
4. Bram maak zich zorgen om de klimaatverandering.
5. Danique heeft een pop die ze verzorgt alsof het haar eigen kind is.
6. Milan ziet in een folder van de Action dat vrouwen worden afgebeeld bij schoonmaakmiddelen en mannen bij gereedschap.
1. Aangeboren eigenschappen: verlegen is aangeboren.
2. Internalisatie: hij denkt er nu niet meer over na.
3. Sociale controle: ze krijgt een sanctie.
4. Aangeleerde eigenschappen. Bram heeft dit geleerd via nieuws, op school of van ouders of vrienden.
5. Aangeleerde eigenschappen: ze heeft dit gedrag gezien en overgenomen.
6. Aangeleerde eigenschappen: hij leert van de folder of door andere reclames dat deze rolpatronen (hoe mannen of vrouwen zich “horen” te gedragen) zo horen.
Vooral in je jonge jaren is dit socialisatieproces heel belangrijk, hoe ouder iemand wordt, hoe moeilijker het is om nog iets te leren. Er zijn grofweg drie manieren om iets te leren.
Drie manieren om te leren
Imitatie. Kinderen imiteren een volwassene of andere kinderen in hun omgeving. Dit gebeurt vaak onbewust. Je kijkt van je ouders af hoe je met mes en vork moet eten, of je neemt de dansjes over van je vriendin.
Identificatie. Kinderen willen zich graag vergelijken met iemand die ouder is. Zo spelen jongere kinderen bijvoorbeeld ‘vadertje en moedertje’ of kleed jij je hetzelfde als je favoriete zanger(es).
Sanctie. Kinderen leren door belonen en straffen. Goed gedrag wordt beloond met iets lekkers of iets leuks. Fout gedrag wordt afgestraft door uitsluiting (in de hoek staan) of iets te ontnemen (speelgoed afpakken).
Opdracht 7
In China krijgen burgers straks punten voor hun gedrag. Op die manier probeert de Chinese overheid gedrag van burgers te beïnvloeden.
b) Om welke manier van leren gaat het hier?
Om sanctie, mensen krijgen punten erbij of eraf. Hoe lager je score, hoe minder vrijheid je hebt.
c) Vind jij dit een idee voor de Nederlandse samenleving?
Bijvoorbeeld: Nee! Mensen kunnen hierdoor niet meer zichzelf zijn of de overheid moet zich niet zo letterlijk met mensen bemoeien. Of: Ja, hierdoor leer je mensen gewenst gedrag aan of hierdoor kun je mensen die niet meedoen sneller vinden.
Opdracht 8
Geef van iedere situatie aan welke manier van leren hier van toepassing is. Kies uit: imitatie, identificatie en sanctie.
1. Ferry komt Australië niet meer in vanwege zijn strafblad.
2. Farah kan alle dansjes van Charli D’Amelio.
3. Het jongere zusje van Noralie trekt hetzelfde gezicht wanneer zij een selfie maken.
Sanctie (strafmaatregel).
Identificatie.
Imitatie.
2.3. Referentiekader
Uiteindelijk ontwikkel je een eigen referentiekader. Hiermee bedoelen we je eigen waarden, normen, kennis en ervaringen: de manier waarop jij naar de samenleving kijkt. Dit referentiekader is ontstaan door je ervaringen, je socialisatie en de cultuur waarin je opgroeit. Iedereen doet andere ervaringen op, wordt anders gesocialiseerd en daarmee is je referentiekader dus uniek. Een referentiekader is een soort “gekleurde bril” waarmee je naar de wereld kijkt. Iedereen ziet de wereld anders, want ieders “bril” heeft een ander kleurtje.
Opdracht 9
Doe dit samen met één of twee klasgenoten.
a) Geef voor jezelf antwoord op de volgende vragen:
1. Wat is je favoriete vak op school?
2. Waar ga je graag naar toe op vakantie?
3. Zijn er mensen in je omgeving overleden?
4. Welke sport schiet je als eerste te binnen?
5. Welke bekende Nederlander schiet je als eerste te binnen?
b) Vergelijk de antwoorden met je klasgenoten. Noem twee verschillen.
Bijvoorbeeld: Wiskunde vs. maatschappijleer of Hockey vs. Voetbal
c) Leg uit wat het begrip referentiekader met deze opdracht te maken heeft.
Iedereen heeft weer andere ervaringen, dus kom je ook tot andere antwoorden.
1. Welke rijtje van aangeleerde eigenschappen klopt?
Correct!Wrong!
2. Wat is een voorbeeld van leren door identificatie?
Correct!Wrong!
3. Wat zijn belangrijke socialiserende instituties voor kinderen van 5 jaar?
In de video hierboven gaat Arabi, een vluchteling uit Syrië, een kijkje nemen in een “typisch Nederlands” huishouden. Nederlanders hebben een heel eigen cultuur, maar ook Arabi heeft een eigen cultuur. Er zijn namelijk verschillende soorten culturen in Nederland! Heeft jouw woonplaats of regio ook bijzonderheden?
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten wat cultuur is en hierbij voorbeelden kunnen noemen.
Uitleggen waarom mensen bij een (sub)cultuur willen horen.
3.1. Wat is cultuur?
Cultuur is een verzameling van kenmerken van een groep mensen. De waarden, normen, gewoonten, feestdagen en tradities die mensen met elkaar gemeen hebben.
Culturen heb je overal. In de klas, bij je familie, in je dorp of stad. Denk maar aan de manier waarop je een verjaardag viert. Wat zijn gebruikelijke hapjes en drankjes? Ook dat zijn onderdelen van een cultuur.
Nederland als land heeft natuurlijk ook zijn eigen cultuur. Niet alleen de molens of klompen. Maar ook dingen als Koningsdag, voetbal, stamppot en de vrijheid van meningsuiting horen bij de Nederlandse cultuur.
Wanneer een grote groep dezelfde cultuur heeft, noemen we dit de dominante cultuur. Die cultuur is overal aanwezig in een samenleving. Zoals de cultuur van een land. Binnen die dominante cultuur zijn er allemaal groepen die hun eigen cultuur hebben. Zo’n cultuur van een kleinere groep, noemen we een subcultuur. De Nederlandse cultuur is een dominante cultuur. De Friese cultuur is een subcultuur.
Opdracht 1
a) Leg in je eigen woorden uit wat er met cultuur wordt bedoeld.
Cultuur wil zeggen: alle gezamenlijke kenmerken van een groep mensen.
b) Geef twee voorbeelden van (sub)culturen in de Nederlandse samenleving.
Bijvoorbeeld: de Nederlandse cultuur, de christelijke cultuur, Groningse cultuur of Surinaamse cultuur.
Opdracht 2
a) Waar denk jij aan als je aan Nederland moet denken? Noem drie dingen.
Bijvoorbeeld: Verschillende culturen, molens en tulpen, Amsterdam, verschillende provincies, het vlakke land, water.
b) Hoe maak jij onderdeel uit van de Nederlandse cultuur? Schrijf op waaraan je dat merkt.
Ik juich voor het Nederlands elftal, we eten altijd rond 18:00 uur, we moeten hard werken en afspraak is afspraak.
3.1. Welk rijtje met kenmerken van een cultuur klopt?
Correct!Wrong!
3.2. Wat is een subcultuur?
Dit zijn kleinere groepen mensen met gemeenschappelijke waarden, normen, gewoonten, tradities en feestdagen. En dat zijn er veel. Zoveel dat we nog onderscheid maken in soorten subculturen:
VIJF SOORTEN SUBCULTUREN
Generaties
Een generatie is de groep mensen die in dezelfde periode van ongeveer vijftien jaar geboren zijn. Dit zijn mensen die opgroeien in dezelfde omstandigheden en daardoor veel gemeen hebben. Bijvoorbeeld: De patatgeneratie kreeg te maken met strenge ouders die de oorlog hadden meegemaakt. De millenials hadden juist hele vrije ouders, en hechten daardoor meer waarde aan vrijheid.
Buitenlandse subculturen
In Nederland wonen bijna drie miljoen mensen met een andere afkomst. Bijvoorbeeld Marokkanen, Duitsers, Belgen, Surinamers of Indonesiërs. Deze mensen kennen vaak ook nog de dominante cultuur van het land van afkomst en nemen deze mee naar Nederland.
Regionale subculturen
Een regio, dit kan een provincie, streek, stad, dorp of soms zelfs een buurt zijn, heeft zijn eigen cultuurkenmerken. Neem Friesland: ze hebben een eigen taal, ze staan bekend als trots, koppig of nuchter en kennen hun eigen Friese tradities, zoals bijvoorbeeld Skûtsjesilen of Fierljeppen.
Religieuze subculturen
Ongeveer 45% van de Nederlanders heeft een geloof. Nederland kent drie grote godsdiensten met de meeste gelovigen: het christendom, het jodendom en de islam. Maar er zijn ook kleinere religieuze subculturen.
Jeugdculturen
Jeugdculturen zijn groepen jongeren die zich van hun ouders en andere groepen onderscheiden met eigen muziek, kleding, straattaal en omgangsvormen. Jongeren zoeken graag een groep waar ze ‘bij kunnen horen’. Jeugdculturen van dit moment zijn bijvoorbeeld: HC’ers, Emo’s, Fitgirls, Foodies en rappers.
Opdracht 3
Bekijk de video hierboven. Wat heeft dialect met subculturen te maken?
Dialect, de taal die een specifieke groep mensen spreekt, is ook een onderdeel van de regionale subcultuur.
b) Hoe goed zit jij in de straattaal? Wat is de betekenis van: 1. Challas, 2. Barkie, 3. Bantie, 4. Fittie, 5. Osso, 6. Skeer en 7. Planga.
1. Doei!, 2. 100 euro, 3. Dronken, 4. Ruzie, 5. Huis, 6. Blut
en 7. Zonnebril.
c) Wat heeft straattaal met subculturen te maken?
Straattaal is vaak onderdeel van een jeugdcultuur.
Opdracht 4
a) Welke jeugdculturen zijn er bij jou op school?
Bijvoorbeeld: rappers, Nerds, Boeren, Alto’s
b) Bekijk de bovenstaande video-playlist. Zoek van één clip uit welke jeugdcultuur hier bij hoort en vermeld ook het jaar dat deze jeugdcultuur populair was.
Bijvoorbeeld de clip: ‘Scott McKenzie – San Francisco’, gaat over de hippies, uit de jaren ’60, of: ‘Avril Lavigne -Sk8ter Boi’, gaat over de skaters uit de jaren ’00.
c) Zoek op YouTube naar een videoclip die het beste jouw jeugdcultuur laat zien.
Bijvoorbeeld: ‘Ronnie Flex – Fan ft. Famke Louise’
3.2. De Zeeuwse (provincie Zeeland) cultuur is een:
Correct!Wrong!
3.3. Waarom willen mensen bij een cultuur horen?
Mensen willen graag ergens bij horen. We zijn “groepsdieren” en willen dus niet buiten de groep vallen. In tegendeel: we willen juist bij een groep horen. Welke groepen dit zijn, wordt bepaald door je socialisatieproces.
Dankzij het internet krijgen we van alle delen van de wereld wel iets mee. Zo zie je dat mensen nogal van elkaar verschillen. Zelfs in Nederland spreken we van duidelijke culturele verschillen tussen bijvoorbeeld Hollanders, Brabanders, Twentenaren en Friezen.
Mensen zoeken vaak een vertrouwde omgeving op. Ze vinden het prettiger om met mensen te zijn op wie ze lijken. Mensen met hetzelfde uiterlijk of dezelfde cultuur. Zijn je ouders gek op voetbal? Dan zal je bij een voetbalvereniging aangemeld worden als kind. Zijn je ouders gek op muziek? Dan zit je sneller op bijvoorbeeld gitaarles.
Wanneer je je niet thuis voelt in de dominante jongerencultuur, sluit je je misschien aan bij een andere jeugdcultuur zoals de Alto’s of de Hipsters. Als je maar ‘ergens’ bij hoort.
Opdracht 5
Hoe wordt cultuur steeds opnieuw aan andere mensen doorgegeven?
Bijvoorbeeld: De kenmerken van een cultuur worden via je familie, de media, de sportvereniging en je leraren aan je overgedragen.
Opdracht 6
a) Is het christendom in Nederland tegenwoordig een dominante cultuur of subcultuur volgens jou?
Subcultuur: minder dan de helft van de mensen is nog christelijk. Al zijn de christelijke tradities nog wel dominant aanwezig in de Nederlandse cultuur.
b) Leg uit. Waarom willen mensen graag bij een subcultuur horen?
Bijvoorbeeld: Mensen zijn graag in de buurt van andere mensen. Ze willen ergens bij horen.
3.3. Waarom willen mensen graag bij (sub)cultuur horen?
Het socialisatieproces van jou en dat van je klasgenoten hebben veel overeenkomsten. Jullie gingen misschien naar dezelfde basisschool, je komt elkaar tegen op de sportclub en jullie kijken misschien naar dezelfde programma’s op tv en internet.
Dit komt doordat jullie grotendeels dezelfde cultuur delen. Cultuur is de verzameling van allerlei eigenschappen van een groep: de waarden, normen, gewoontes, tradities en feestdagen.
Een groep mensen heeft dus aantal gemeenschappelijke eigenschappen: ze spreken dezelfde taal, vinden dezelfde waarden belangrijk, vieren dezelfde feestdagen en hebben een vast aantal tradities en gewoontes.
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten wat cultuur is en hierbij voorbeelden kunnen noemen.
Uitleggen waarom mensen bij een (sub)cultuur willen horen.
Uitleggen waarom cultuuroverdracht een belangrijk onderdeel is van het socialisatieproces.
Opdracht 1
a) Hoe wordt bij jullie een verjaardag gevierd? Noem enkele belangrijke gewoonten van die dag.
Bijvoorbeeld: ontbijt op bed met cadeautjes, trakteren in de klas, ’s avonds mag jij bepalen wat er wordt gegeten.
b) Vergelijk je antwoord met dat van anderen in de klas. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen?
c) Leg uit waarom je verjaardag vieren een onderdeel is van je cultuur.
Bijvoorbeeld: De waarde die aan een verjaardag gegeven wordt, verschil per groep, sommige vieren helemaal geen verjaardag, voor andere is het één groots feest. Maar ook de gewoontes verschillen bij iedere verjaardag.
3.1. Dominante cultuur
Cultuur heb je dan ook overal. In de klas, bij je familie, in je dorp of stad en in je provincie. Wanneer een grote groep dezelfde cultuur heeft, noemen we dit een dominante cultuur. De cultuur is overal aanwezig in een samenleving. Zoals de cultuur van een land of die van een religie.
De Nederlandse cultuur is dominant in Nederland. We hebben gemeenschappelijke waarden: vrijheid, gelijkheid, zuinigheid, en vinden daarom normen als vrijheid van meningsuiting, niet discrimineren en zuinig leven belangrijk. We hebben dezelfde gewoontes: spreken dezelfde taal, gaan rond ons achttiende en vijfentwintigste het huis uit en eten warm rond zes uur ’s avonds.
Nederland kent ook een flink aantal tradities: we vieren onze verjaardagen, met Oud & Nieuw drinken we champagne en eten we oliebollen. Als je slaagt voor je eindexamen, hang je de vlag uit en wanneer iemand vijftig jaar wordt, zetten we een pop in de tuin. We vieren dezelfde feestdagen: Sinterklaas, Kerstmis, Pasen, Bevrijdingsdag enzovoort.
Opdracht 2
a) Waar denk jij aan als je aan Nederland denkt? Noem drie dingen.
Bijvoorbeeld: Verschillende culturen, molens en tulpen, Amsterdam, verschillende provincies, het vlakke land.
b) Hoe maak jij onderdeel uit van de Nederlandse cultuur? Schrijf op waaraan je dat merkt.
Ik juich voor het Nederlands elftal, we eten altijd rond 18:00 uur, we moeten hard werken en afspraak is afspraak.
c) Benoem een typisch Nederlandse waarde, traditie, feestdag en gewoonte.
Waarde: Vrijheid, eerlijkheid, tolerant
Traditie: Vieren van Sinterklaas, vuurwerk afsteken bij Oud en Nieuw
Feestdag: Koningsdag, Bevrijdingsdag
Gewoonte: Fietsen, we spreken goed Engels
Opdracht 3
Zijn er nog andere dominante culturen in Nederland?
Nee. Vroeger was de christelijke cultuur heel dominant in Nederland, nu is er niet echt een andere dominante cultuur meer dan de Nederlandse.
3.2. Subculturen
Naast de dominante cultuur hebben we ook subculturen in onze samenleving. Dit zijn kleinere groepen mensen met gemeenschappelijke waarden, normen, gewoonten, tradities en feestdagen. En dat zijn er veel. Zoveel dat we onderscheid maken in soorten subculturen.
VIJF SOORTEN SUBCULTUREN
Generaties
Een generatie is de groep mensen die in dezelfde periode van ongeveer vijftien jaar geboren zijn. Dit is een grote groep mensen die opgroeit in dezelfde omstandigheden en daardoor veel gemeen heeft. Bijvoorbeeld: de patatgeneratie en de millennials. De patatgeneratie kreeg te maken met strenge ouders die de oorlog hadden meegemaakt. De millenials hadden juist hele vrije ouders, en hechten daardoor meer waarde aan vrijheid.
Etnische subculturen
Een groep mensen met een gemeenschappelijke afkomst (etniciteit). In Nederland wonen bijna drie miljoen mensen met een andere afkomst. De Surinaamse cultuur bijvoorbeeld, heeft eigen waarden, normen en gewoonten. Bijvoorbeeld Marokkanen, Duitsers, Belgen, Surinamers of Indonesiërs.
Regionale subculturen
Een regio, dit kan een provincie, streek, stad, dorp of soms zelfs een buurt zijn, heeft zijn eigen cultuurkenmerken. Neem Friesland: ze hebben een eigen taal, ze staan bekend als trots, koppig of nuchter en kennen hun eigen Friese tradities, zoals bijvoorbeeld Skûtsjesilen of Fierljeppen.
Religieuze subculturen
Een religie is een ander woord voor godsdienst. Ongeveer 45% van de Nederlanders heeft een geloof. Nederland kent drie grote godsdiensten met de meeste gelovigen: het christendom, het jodendom en de islam. Maar er zijn ook kleinere religieuze subculturen.
Jeugdculturen
Jeugdculturen zijn groepen jongeren die zich van hun ouders en andere groepen onderscheiden met eigen muziek, kleding, straattaal en omgangsvormen. Jongeren zoeken graag een groep waar ze ‘bij kunnen horen’. Jeugdculturen van dit moment zijn bijvoorbeeld: HC-ers, Emo’s, Fitgirls, Foodies, Hipsters en rappers.
Mensen willen graag ergens bij horen. We zijn “groepsdieren” en willen dus niet buiten de groep vallen. In tegendeel: we willen juist bij een groep horen. Welke groepen dit zijn, wordt bepaald door je socialisatieproces. Zijn je ouders gek op voetbal? Dan zal je bij een voetbalvereniging aangemeld worden als kind. Zijn je ouders gek op muziek? Dan zit je eerder op bijvoorbeeld gitaarles.
Wanneer je je niet thuis voelt in de dominante jongerencultuur, sluit je je misschien aan bij een andere jeugdcultuur zoals de emo’s of de rappers. Als je maar ‘ergens’ bij hoort.
Opdracht 4
a) Wat zijn typische cultuurkenmerken van jouw provincie of stad?
Bijvoorbeeld Groningers: Gronings dialect, eigen feestdag het Gronings Ontzet, maar ook Sint Maarten of het notenschieten tijdens Pasen.
b) Is het christendom in Nederland tegenwoordig een dominante cultuur of subcultuur volgens jou?
Subcultuur: minder dan de helft van de mensen zijn nog Christelijk. Al zijn de christelijke tradities nog wel dominant aanwezig in de Nederlandse cultuur.
c) Bekijk de beginvideo bovenaan de pagina van dit hoofdstuk van Arabi, een Syrische vluchteling die een “typisch Nederlands” huishouden bezoekt. Wat zijn de cultuurkenmerken van dat typische Nederlandse gezin?
Stamppot eten, na het eten koffie drinken, gezelligheid is op de bank zitten en tv kijken.
d) Onder welke soort subcultuur past de subcultuur van Arabi?
De subcultuur van Arabi valt in Nederland onder de etnische subcultuur.
Opdracht 5
a) Bekijk de bovenstaande playlist. Zoek van één clip uit welke jeugdcultuur hier bij hoort en vermeld ook het jaar dat deze jeugdcultuur populair was.
Bijvoorbeeld de clip: ‘Scott McKenzie – San Francisco’, gaat over de hippies, uit de jaren ’60, of: ‘Avril Lavigne -Sk8ter Boi’, gaat over de skaters uit de jaren ’00.
b) Zoek op YouTube naar een videoclip die het beste jouw jeugdcultuur laat zien.
Bijvoorbeeld: ‘Kevin – Samen ft. Yade Lauren’ of ‘Tabitha – Hallo met mij’.
3.3. Cultuuroverdracht
Subculturen zijn dus erg bepalend in je socialisatieproces. De sportvereniging, de scouting, de vriendengroep, maar ook het gevoel dat je een Amsterdammer, een Fries, een Tukker, een christen of moslim bent, zijn belangrijke onderdelen van wie je bent en hoe jij je gedraagt.
Deze socialiserende instituties doen aan cultuuroverdracht: zij brengen hun waarden over, vieren de tradities met je en jij neemt hun gewoontes over. Cultuur wordt dus van ouders op kind overgedragen. Zo blijft de cultuur bestaan.
Toch verandert cultuur, doordat nieuwe generaties en nieuwe ideeën onze samenleving beïnvloeden. Zestig jaar geleden was het ondenkbaar dat twee mannen of twee vrouwen met elkaar zouden trouwen. Tegenwoordig is dit de normaalste zaak van de wereld. Vroeger was geloof een belangrijk onderdeel van de opvoeding, tegenwoordig worden de meeste kinderen zonder geloof opgevoed.
Opdracht 6
a) Wat zijn typische kenmerken van jouw (sub)cultuur? Je mag van alles noemen.
Bijvoorbeeld: Ieder familiefeestje wordt gevierd, we zorgen goed voor opa en oma, we spreken een dialect, we zetten ons in voor andere mensen.
b) Van welke dominante of subcultuur komen deze kenmerken?
Nederlandse cultuur, de cultuur uit je provincie of dorp, of juist de tradities van je familie.
c) Welk cultuurkenmerk (waarden, gewoonten, traditie) vind jij belangrijk om over te dragen?
Bijvoorbeeld: vieren van verjaardagen of dat je vrijgevig bent (wat je hebt, graag met anderen deelt).
Opdracht 7
a) Leg uit. Waarom willen mensen graag bij een subcultuur horen?
Bijvoorbeeld: Mensen zijn graag in de buurt van andere mensen. Ze willen ergens bij horen.
b) Waarom is cultuur een belangrijk onderdeel van het socialisatieproces? Gebruik het woord cultuuroverdracht in je antwoord.
Bijvoorbeeld: De waarden, normen en gewoonten van de (sub)cultuur worden via cultuuroverdracht door je ouders, de sportvereniging en je leraren aan je geleerd.
Opdracht 8
We gaan een woordenboek maken. Geef zelf de betekenis van de volgende woorden:
1. Cultuur
2. Dominante cultuur
3. Subcultuur
4. Cultuuroverdracht
1. Een groep mensen met dezelfde eigenschappen.
2. Een hele grote groep mensen met dezelfde eigenschappen.
3. Een kleinere groep met dezelfde eigenschappen.
4. Het overbrengen van eigenschappen.
1. Wat is GEEN voorbeeld van cultuur?
Correct!Wrong!
2. Mensen horen bij meerdere culturen.
Correct!Wrong!
3. De Zeeuwse cultuur is een:
Correct!Wrong!
4. Het overdragen van cultuur van ouder op kind noemen we:
Het socialisatieproces van jou en dat van je klasgenoten hebben veel overeenkomsten. Jullie gingen misschien naar dezelfde basisschool, je komt elkaar tegen op de sportclub en jullie kijken misschien naar dezelfde programma’s op tv en internet.
Dit komt doordat jullie grotendeels dezelfde cultuur delen. Cultuur is de verzameling van allerlei eigenschappen van een groep mensen: de waarden, normen, gewoontes, tradities en feestdagen.
Een groep mensen heeft dus een aantal gemeenschappelijke eigenschappen: ze spreken dezelfde taal, vinden dezelfde waarden belangrijk, vieren dezelfde feestdagen en hebben een vast aantal tradities en gewoontes.
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten wat cultuur is en hierbij voorbeelden kunnen noemen.
Uitleggen waarom mensen bij een (sub)cultuur willen horen.
Uitleggen waarom cultuuroverdracht een belangrijk onderdeel is van het socialisatieproces.
Opdracht 1
a) Hoe wordt bij jullie een verjaardag gevierd? Noem enkele belangrijke gewoonten van die dag.
Bijvoorbeeld: ontbijt op bed met cadeautjes, trakteren in de klas, ’s avonds mag jij bepalen wat er wordt gegeten.
b) Vergelijk je antwoord met dat van anderen in de klas. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen?
c) Leg uit waarom je verjaardag vieren een onderdeel is van je cultuur.
Bijvoorbeeld: De waarde die aan een verjaardag gegeven wordt verschil per groep, sommige vieren helemaal geen verjaardag, voor andere is het één groot feest. Maar ook de gewoontes verschillen bij iedere verjaardag.
3.1. Dominante cultuur
Cultuur heb je dan ook overal. In de klas, bij je familie, in je dorp of stad en in je provincie. Wanneer een grote groep dezelfde cultuur heeft, noemen we dit een dominante cultuur. De cultuur is overal aanwezig in een samenleving. Zoals de cultuur van een land of die van een religie.
De Nederlandse cultuur is dominant in Nederland. We hebben gemeenschappelijke waarden: vrijheid, gelijkheid, zuinigheid, en vinden daarom normen als vrijheid van meningsuiting, niet discrimineren en zuinig leven belangrijk. We hebben dezelfde gewoontes: spreken dezelfde taal, gaan tussen ons achttiende en vijfentwintigste het huis uit en eten warm rond zes uur ’s avonds.
Nederland kent ook een flink aantal tradities: we vieren onze verjaardagen, met Oud & Nieuw drinken we champagne en eten we oliebollen. Als je slaagt voor je eindexamen, hang je de vlag uit en wanneer iemand vijftig jaar wordt, zetten we een pop in de tuin. We vieren dezelfde feestdagen: Sinterklaas, Kerstmis, Pasen, Bevrijdingsdag enzovoort.
Opdracht 2
a) Waar denk jij aan als je aan Nederland denkt? Noem drie dingen.
Bijvoorbeeld: Verschillende culturen, molens en tulpen, Amsterdam, verschillende provincies, het vlakke land.
b) Hoe maak jij onderdeel uit van de Nederlandse cultuur? Schrijf op waaraan je dat merkt.
Ik juich voor het Nederlands elftal, we eten altijd rond 18:00 uur, we moeten hard werken en afspraak is afspraak.
c) Benoem een typisch Nederlandse waarde, traditie, feestdag en gewoonte.
Waarde: Vrijheid, eerlijkheid, tolerant
Traditie: Vieren van Sinterklaas, vuurwerk afsteken bij Oud en Nieuw
Feestdag: Koningsdag, Bevrijdingsdag
Gewoonte: Fietsen, we spreken goed Engels
Opdracht 3
Zijn er nog andere dominante culturen in Nederland?
Nee. Vroeger was de christelijke cultuur heel dominant in Nederland, nu is er niet echt meer een andere dominante cultuur dan de Nederlandse.
3.2. Subculturen
Naast de dominante cultuur hebben we ook subculturen in onze samenleving. Dit zijn kleinere groepen mensen met gemeenschappelijke waarden, normen, gewoonten, tradities en feestdagen. En dat zijn er veel. Zoveel dat we onderscheid maken in soorten subculturen.
VIJF SOORTEN SUBCULTUREN
Generaties
Een generatie is de groep mensen die in dezelfde periode van ongeveer vijftien jaar geboren zijn. Dit is een grote groep mensen die opgroeit in dezelfde omstandigheden en daardoor veel gemeen heeft. Bijvoorbeeld: de patatgeneratie en de millennials. De patatgeneratie kreeg te maken met strenge ouders die de oorlog hadden meegemaakt. De millenials hadden juist hele vrije ouders, en hechten daardoor meer waarde aan vrijheid.
Etnische subculturen
Het woord etniciteit (etnisch) betekent een groep met een gemeenschappelijke afkomst (een bevolkingsgroep). In Nederland wonen bijna drie miljoen mensen met een andere afkomst. Bijvoorbeeld Marokkanen, Duitsers, Belgen, Surinamers of Indonesiërs.
Regionale subculturen
Een regio, dit kan een provincie, streek, stad, dorp of soms zelfs een buurt zijn, heeft zijn eigen cultuurkenmerken. Neem Friesland: ze hebben een eigen taal, ze staan bekend als trots, koppig of nuchter en kennen hun eigen Friese tradities, zoals bijvoorbeeld Skûtsjesilen of Fierljeppen.
Religieuze subculturen
Een religie is een ander woord voor godsdienst. Ongeveer 45% van de Nederlanders heeft een geloof. Nederland kent drie grote godsdiensten met de meeste gelovigen: het christendom, het jodendom en de islam. Maar er zijn ook kleinere religieuze subculturen.
Jeugdculturen
Jeugdculturen zijn groepen jongeren die zich van hun ouders en andere groepen onderscheiden met eigen muziek, kleding, straattaal en omgangsvormen. Jongeren zoeken graag een groep waar ze ‘bij kunnen horen’. Jeugdculturen van dit moment zijn bijvoorbeeld: HC-ers, Emo’s, Fitgirls, Foodies, Hipsters en rappers.
Mensen willen graag ergens bij horen. We zijn “groepsdieren” en willen dus niet buiten de groep vallen. In tegendeel: we willen juist bij een groep horen. Welke groepen dit zijn, wordt bepaald door je socialisatieproces. Zijn je ouders gek op voetbal? Dan zal je bij een voetbalvereniging aangemeld worden als kind. Zijn je ouders gek op muziek? Dan zit je eerder op bijvoorbeeld gitaarles.
Wanneer je je niet thuis voelt in de dominante jongerencultuur, sluit je je misschien aan bij een andere jeugdcultuur zoals de emo’s of de rappers. Als je maar ‘ergens’ bij hoort.
Opdracht 4
a) Wat zijn typische cultuurkenmerken van jouw provincie of stad?
Bijvoorbeeld Groningers: Gronings dialect, eigen feestdag het Gronings Ontzet, maar ook Sint Maarten of het notenschieten tijdens Pasen.
b) Is het christendom in Nederland tegenwoordig een dominante cultuur of subcultuur volgens jou?
Subcultuur: minder dan de helft van de mensen zijn nog Christelijk. Al zijn de christelijke tradities nog wel dominant aanwezig in de Nederlandse cultuur.
c) Bekijk de beginvideo van Arabi, een Syrische vluchteling die een “typisch Nederlands” huishouden bezoekt. Wat zijn de cultuurkenmerken van dat typische Nederlandse gezin?
Stamppot eten, na het eten koffie drinken, gezelligheid is op de bank zitten en tv kijken.
d) Onder welke soort subcultuur past de subcultuur van Arabi?
De subcultuur van Arabi valt in Nederland onder de etnische subcultuur.
Opdracht 5
a) Bekijk de bovenstaande playlist. Zoek van één clip uit welke jeugdcultuur hier bij hoort en vermeld ook het jaar dat deze jeugdcultuur populair was.
Bijvoorbeeld de clip: ‘Scott McKenzie – San Francisco’, gaat over de hippies, uit de jaren ’60, of: ‘Avril Lavigne -Sk8ter Boi’, gaat over de skaters uit de jaren ’00.
b) Zoek op YouTube naar een videoclip die het beste jouw jeugdcultuur laat zien.
Bijvoorbeeld: ‘Kevin – Samen ft. Yade Lauren’ of ‘Tabitha – Hallo met mij’.
3.3. Cultuuroverdracht
Subculturen zijn dus erg bepalend in je socialisatieproces. De sportvereniging, de scouting, de vriendengroep, maar ook het gevoel dat je een Amsterdammer, een Fries, een Tukker, een christen of moslim bent, zijn belangrijke onderdelen van wie je bent en hoe jij je gedraagt.
Deze socialiserende instituties doen aan cultuuroverdracht: zij brengen hun waarden over, vieren de tradities met je en jij neemt hun gewoontes over. Cultuur wordt dus van ouders op kind overgedragen. Zo blijft de cultuur bestaan.
Toch verandert cultuur, doordat nieuwe generaties en nieuwe ideeën onze samenleving beïnvloeden. Zestig jaar geleden was het ondenkbaar dat twee mannen of twee vrouwen met elkaar zouden trouwen. Tegenwoordig is dit de normaalste zaak van de wereld. Vroeger was geloof een belangrijk onderdeel van de opvoeding, tegenwoordig worden de meeste kinderen zonder geloof opgevoed.
Opdracht 6
a) Wat zijn typische kenmerken van jouw cultuur?
Bijvoorbeeld: Ieder familiefeestje wordt gevierd, we zorgen goed voor opa en oma, we spreken een dialect, we zetten ons in voor andere mensen.
b) Van welke dominante of subcultuur komen deze kenmerken?
Nederlandse cultuur, de cultuur uit je provincie of dorp, of juist de tradities van je familie.
c) Welk cultuurkenmerk (waarden, gewoonten, traditie) vind jij belangrijk om over te dragen?
Bijvoorbeeld: vieren van verjaardagen of dat je vrijgevig bent (wat je hebt, graag met anderen deelt).
Opdracht 7
a) Leg uit. Waarom willen mensen graag bij een subcultuur horen?
Bijvoorbeeld: Mensen zijn graag in de buurt van andere mensen. Ze willen ergens bij horen.
b) Waarom is cultuur een belangrijk onderdeel van het socialisatieproces? Gebruik het woord cultuuroverdracht in je antwoord.
Bijvoorbeeld: De waarden, normen en gewoonten van de (sub)cultuur worden via cultuuroverdracht door je ouders, de sportvereniging en je leraren aan je geleerd.
Opdracht 8
We gaan een woordenboek maken. Geef zelf de betekenis van de volgende woorden:
1. Cultuur
2. Dominante cultuur
3. Subcultuur
4. Cultuuroverdracht
1. Een groep mensen met dezelfde eigenschappen.
2. Een hele grote groep mensen met dezelfde eigenschappen.
3. Een kleinere groep met dezelfde eigenschappen.
4. Het overbrengen van eigenschappen.
1. Wat is GEEN voorbeeld van cultuur?
Correct!Wrong!
2. Mensen horen bij meerdere culturen.
Correct!Wrong!
3. De Zeeuwse cultuur is een:
Correct!Wrong!
4. Het overdragen van cultuur van ouder op kind noemen we:
Nederland noemen we ook wel een multiculturele samenleving. Meerdere (multi) culturen leven met elkaar samen. We bedoelen hier met name de etnische (afkomst) subculturen mee: Surinamers, Marokkanen, Turken, Polen, Indonesiërs en ga zo maar door.
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten welke redenen voor migratie er zijn.
Uitleggen dat Nederland een multiculturele samenleving is.
Uitleggen welke rol de overheid heeft bij de integratie van migranten.
Opdracht 1
Bekijk de bovenstaande video. Waarom noemt de verteller de multiculturele samenleving een succes? Geef minimaal twee voorbeelden uit de video.
1. Zijn moeder kookt allerlei verschillende gerechten. 2. Ze nemen elkaars gewoonten over. 3. Ze zingen elkaars liedjes.
4.1. Migratie
Nederland kent meer dan 220 verschillende bevolkingsgroepen. In totaal zijn er bijna 4,5 miljoen mensen die een niet-Nederlandse achtergrond hebben. Dat is bijna 26% van de Nederlandse bevolking. We noemen deze groep ook wel migranten. Van het woordje migreren, dat verhuizen betekent.
Mensen die een land binnenkomen noemen we immigranten. Mensen die een land verlaten noemen we emigranten. Jaarlijks zijn er in Nederland ongeveer evenveel immigranten als emigranten.
Opdracht 2
Hierboven zie je immigratiecijfers van verschillende vluchtelingengroepen van de afgelopen 10 jaar.
a) Waarom is er een piek met Syriërs rond 2015-2017?
Toen was de oorlog in Syrië het hevigst, waardoor mensen naar het buitenland vluchtten.
b) Wat valt je nog meer op?
Bijvoorbeeld: Dat er minder Irakezen en Afghanen naar Nederland komen. Of dat er ook meer Eritreeërs naar Nederland komen.
4.2. Migratiemotieven
Mensen hebben verschillende redenen om naar Nederland te emigreren. We kunnen ze dan ook maar globaal indelen in vier groepen. Mensen uit onze vroegere koloniën, arbeidsmigranten, vluchtelingen, inwoners uit de Europese Unie.
REDENEN OM TE EMIGREREN NAAR NEDERLAND
Koloniën
Nederland heeft in het verleden verschillende landen veroverd om er economisch aan te verdienen. Na de onafhankelijkheid van de koloniën kwamen inwoners van die landen naar Nederland. Soms om te studeren of om beter werk te vinden, maar ook omdat ze zich niet veilig meer voelden in hun thuisland. Velen van hen zijn hier uiteindelijk in Nederland gebleven.
Bijvoorbeeld: Indonesiërs, Surinamers, Antillianen.
Arbeidsmigranten
Na de Tweede Wereldoorlog was er een gebrek aan arbeidskrachten, Nederland ging in Zuid-Europa, Turkije en Marokko op zoek naar goedkope arbeiders. We noemen ze dan ook wel gastarbeiders.
Bijvoorbeeld: Turken, Marokkanen, Grieken en Italianen.
Vluchtelingen
Mensen ontvluchten hun eigen land vanwege politiek geweld of oorlog, ze vragen in Nederland asiel aan om veilig te zijn.
Bijvoorbeeld: Syriërs, Afghanen, Somaliërs, Irakezen.
Europese Unie
Inwoners van landen die lid zijn van de Europese Unie mogen vrij reizen, wonen en werken binnen de EU. Dit brengt vooral Oost-Europeanen naar Nederland die in Nederland (meer) geld kunnen verdienen.
Bijvoorbeeld: Duitsers, Belgen, Polen en Bulgaren.
Opdracht 3
Geef van de volgende bevolkingsgroepen aan wat de meest waarschijnlijke reden is dat ze naar Nederland zijn gekomen: Afghanen, Arubanen, Chinezen, Eritreeërs, Polen, Roemenen
Afghanen: Vluchtelingen,
Arubanen: Koloniën,
Chinezen: Vluchtelingen,
Eritreeërs: Vluchtelingen,
Polen: Europese Unie,
Roemenen: Europese Unie.
Waarom krijgt de oorlog in Oekraïne meer aandacht dan die in andere landen?
De berichten over de oorlog die momenteel gaande is in Oekraïne roepen bij veel mensen verschillende gevoelens en vragen op. Zo is het voor velen pijnlijk om te zien dat er vanuit het Westen veel aandacht en steun is voor het land, terwijl dat voor andere, niet-westerse landen in oorlogssituaties niet of minder het geval is. Dat creëert het gevoel van meten met twee maten: waarom wordt de ene oorlog als ‘erger’ of schokkender ervaren dan de andere?
a) Probeer eens antwoord te geven op de volgende vraag: Waarom krijgt de oorlog in Oekraïne meer aandacht dan die in andere landen?
Bijvoorbeeld: Omdat Oekraïne dichterbij Nederland ligt. Onze cultuur komt overeen, we lijken meer op deze groep mensen. Of: Het is een oorlog die dichtbij huis wordt gevoerd.
b) Wat betekent dit voor de manier waarop we naar Oekraïense vluchtelingen kijken in vergelijking met bijvoorbeeld Syrische vluchtelingen?
We ontvangen Oekraïners met open armen, er wordt van alles voor ze geregeld. Terwijl mensen uit Syrië wel worden opgevangen, maar daar is wel minder aandacht voor.
4.3. Integreren
De Nederlandse overheid probeert mensen te laten integreren in de samenleving door een aantal eisen te stellen.
Je moet de Nederlandse taal leren.
Je moet een inburgeringsexamen doen.
Je respecteert de Nederlandse waarden en doet mee in onze samenleving.
Ook helpt de overheid door je een woning toe te wijzen. Je krijgt het eerste jaar hulp van Vluchtelingenwerk voor de administratie en het vinden van werk.
Immigranten die in Nederland aankomen, noemen we eerste generatie migranten. We noemen ze zo, omdat veel immigranten die hier zijn gebleven inmiddels zelf kinderen hebben gekregen. Zij zijn de tweede generatie. Ze zijn dus wel in Nederland geboren, maar hebben niet de Nederlandse afkomst. De tweede generatie groeit op in twee culturen: die van hun ouders én die van school.
Opdracht 5
a) Sommige tweede generatie migranten noemen zichzelf “verkaasd”, wat zullen ze hiermee bedoelen?
Dat ze steeds meer op Nederlanders zijn gaan lijken.
b) Waarom kan opgroeien in twee culturen lastig zijn?
Omdat je niet 100% Nederlands bent, maar ook niet 100% meer van een eigen afkomst bent. Wie ben je dan wel? Dat is voor veel jongeren een best lastige situatie.
Nederlanders zijn over het algemeen tolerant en accepteren. We snappen dat iemand zijn eigen cultuur niet zomaar kan of wil inruilen voor de Nederlandse cultuur. Zo passen andere feestdagen, kleding of religie prima in de Nederlandse multiculturele samenleving.
Opdracht 6
Bekijk de video hierboven.
a) Wat zie je terug van de multiculturele samenleving in jouw omgeving?
Bijvoorbeeld: Mensen van verschillende afkomst. Verschillende soorten restaurants. Of misschien wel helemaal niets.
b) Hoe kijk jij tegen de integratie van migranten aan?
Bijvoorbeeld: Het is soms lastig omdat we elkaars cultuur niet altijd begrijpen. Het is moeilijk wanneer mensen de taal niet spreken. Of: Het is leuk dat we andere culturen hebben in Nederland. We kunnen van elkaar leren.
Opdracht 7
Zet de volgende begrippen bij het juiste voorbeeld: migratie, integratie, emigratie, immigratie.
1. Volodymyr heeft Nederlandse taalles.
Integratie.
2. Oekraïners melden zich massaal in Nederland.
Immigratie.
3. Veel Irakese vluchtelingen zijn inmiddels weer terug naar Irak.
Emigratie.
4. Jaarlijks komen er ongeveer evenveel mensen naar Nederland, als er ook weer vertrekken.
Migratie.
Opdracht 8
Hoe goed ben jij eigenlijk ingeburgerd? Doe het inburgeringsexamen. (Ja, dit is een echt oefenexamen.) Overleg met je docent hoeveel vragen je maakt!
Alleen voor docenten
De volgende opdracht is een klassikale opdracht. Verdeel de leerlingen in kleine groepjes. Elk groepje krijgt van de docent een migrantgroep uit de migratiespecial. Ieder groepje maakt een korte spreekbeurt over hun migrantgroep. Hierna presenteren de groepjes deze informatie aan de klas.
Opdracht 9
Voor deze opdracht ga je je verdiepen in één groep migranten uit de migratiespecial. Je krijgt van je docent te horen welke groep dit is.
Noteer informatie over je migrantgroep: om hoeveel mensen gaat het, en wanneer kwamen zij naar Nederland? Noteer ook waarom de groep naar Nederland kwam en in hoeverre de meeste mensen zijn ingeburgerd. Zoek ook informatie over de cultuur op internet: wat kun je vinden over de normen en waarden, tradities en feestdagen van deze groep?
Maak van je informatie een korte presentatie van een paar minuten. Als alle groepjes klaar zijn, presenteren jullie de informatie klassikaal.
1. Hoe kun je zien dat Nederland een multiculturele samenleving is?
Correct!Wrong!
2. Surinaamse en Indonesische Nederlanders hebben gemeen dat:
Correct!Wrong!
3. Wat doet de overheid NIET om de integratie van mensen te laten slagen?
Correct!Wrong!
4. Syriërs komen hierheen vanwege de oorlog in Syrië. Onder welke groep vallen zij?
Sahil spreekt in de bovenstaande video over zijn vrienden die allemaal uit verschillende culturen komen. Ondanks de verschillende afkomsten hebben ze veel plezier met elkaar. Hoe zit dat bij jou? Is jouw vriendengroep ook multicultureel?
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten waarom mensen naar Nederland toe komen.
Uitleggen dat Nederland een multiculturele samenleving is.
Uitleggen welke rol de overheid heeft bij integratie.
4.1. Waarom is Nederland een multiculturele samenleving?
In Nederland wonen mensen die niet in Nederland geboren zijn en mensen waarvan hun ouders niet in Nederland geboren zijn. Zij brengen een andere cultuur naar Nederland. Er zijn meerdere culturen in Nederland. Daarom hebben we in Nederland een multiculturele samenleving.
In Nederland wonen veel verschillende bevolkingsgroepen. Mensen met een andere afkomst dan de Nederlandse. De grootste groepen zijn: Indonesiërs, Surinamers, Turken en Marokkanen.
Indonesië en Suriname waren vroeger onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden. Honderden jaren geleden hebben Nederlanders de landen bezet om er geld aan te verdienen. In de laatste jaren voordat de landen zelfstandig werden, kozen veel Surinamers en Indonesiërs ervoor om zich in Nederland te vestigen.
De Turken en Marokkanen zijn in de jaren 60 gevraagd om in Nederland te komen werken. In eerste instantie bedoeld voor een korte periode om de werkloosheid in Nederland op te vangen. Veel gezinnen kozen ervoor om in Nederland te blijven, bijvoorbeeld om hun kinderen een betere toekomst te geven.
Opdracht 1
a) Heb je in jouw klas leerlingen met een andere afkomst? Noem de verschillende afkomsten.
b) Kun je zeggen dat jouw klas multicultureel is?
Opdracht 2
Bekijk de video van Sahil bovenaan nogmaals. Waaraan kun je zien dat de omgeving van Sahil multicultureel is? Geef minimaal twee voorbeelden uit de video.
1. Zijn vrienden komen uit verschillende landen. 2. Ze hebben allemaal andere gewoontes. 3. Zijn moeder kookt allerlei verschillende buitenlandse gerechten.
4.1. Nederland is een multiculturele samenleving, omdat:
Correct!Wrong!
4.2. Waarom komen mensen naar Nederland?
Er zijn verschillende redenen waarom mensen naar Nederland komen. Bijvoorbeeld omdat er in een land oorlog is, waardoor mensen niet in hun eigen land kunnen blijven. Of omdat iemand verliefd is geworden op een Nederlandse man of vrouw en voor de liefde in Nederland blijft. Ook zie je dat mensen naar hier komen om te studeren of te werken.
Nederland, maar ook Engeland en Duitsland zijn landen waar het economisch vaak goed gaat. Er is voldoende werk te vinden, ook werk waarvoor je geen diploma nodig hebt. Het zijn fijne landen om te wonen.
Wanneer mensen op de vlucht slaan voor oorlog, of op zoek zijn naar een beter bestaan, kiezen ze dan ook vaak voor een land als Nederland om een nieuw leven op te bouwen.
REDENEN OM TE VERHUIZEN NAAR NEDERLAND
Vluchtelingen
Mensen ontvluchten hun eigen land vanwege politiek geweld of oorlog, ze vragen in Nederland asiel aan om veilig te zijn.
Gezinsvorming
Sommige mensen worden in het buitenland verliefd op iemand. Wanneer de geliefde overkomt uit het buitenland en hier trouwt, noemen we dat gezinsvorming.
Werken of studeren
We hebben goede scholen waar studenten graag studeren. Opleidingen zijn in Nederland betaalbaar. Op veel opleidingen wordt Engels gesproken. Ook hebben we in Nederland goede lonen en is er voldoende werk.
Europese Unie
Inwoners van landen die lid zijn van de Europese Unie mogen vrij reizen, wonen en werken binnen de EU.
a) Geef van de volgende migranten aan waarom ze naar Nederland zijn gekomen: Duitsers, Polen en Syriërs
Duitsers: Ze wonen over de grens in Nederland, vaak vinden ze Nederland prettiger wonen.
Polen: Ze komen tijdelijk naar Nederland om seizoenswerk te doen of in de bouw te werken.
Syriërs: Ze komen naar Nederland op de vlucht voor de onveilige situatie in hun land.
b) Wat is volgens jou de reden dat er steeds meer mensen uit de Europese Unie naar Nederland toe komen?
Om te komen werken, in Noord-Europa liggen de lonen hoger dan in het Zuiden of Oosten van de EU.
Waarom krijgt de oorlog in Oekraïne meer aandacht dan die in andere landen?
De berichten over de oorlog die momenteel gaande is in Oekraïne roepen bij veel mensen verschillende gevoelens en vragen op. Zo is het voor velen pijnlijk om te zien dat er vanuit het Westen veel aandacht en steun is voor het land, terwijl dat voor andere, niet-westerse landen in oorlogssituaties niet of minder het geval is. Dat creëert het gevoel van meten met twee maten: waarom wordt de ene oorlog als ‘erger’ of schokkender ervaren dan de andere?
a) Probeer eens antwoord te geven op de volgende vraag: Waarom krijgt de oorlog in Oekraïne meer aandacht dan die in andere landen?
Bijvoorbeeld: Omdat Oekraïne dichterbij Nederland ligt. Onze cultuur komt overeen, we lijken meer op deze groep mensen. Of: Het is een oorlog die dichtbij huis wordt gevoerd.
b) Wat betekent dit voor de manier waarop we naar Oekraïense vluchtelingen kijken in vergelijking met bijvoorbeeld Syrische vluchtelingen?
We ontvangen Oekraïners met open armen, er wordt van alles voor ze geregeld. Terwijl mensen uit Syrië wel worden opgevangen, maar daar is wel minder aandacht voor.
4.2. Wat is GEEN reden dat mensen naar Nederland toe komen?
Correct!Wrong!
4.3. Wat doet de overheid met mensen die niet uit Nederland komen?
De overheid helpt mensen met het integreren in Nederland. Integreren betekent onderdeel worden van de samenleving. Migranten moeten de Nederlandse taal leren en een inburgeringstoets afleggen. Ook helpt de overheid met het vinden van een woning.
Niet iedereen mag Nederland binnenkomen. We laten alleen mensen toe die genoeg geld hebben om voor zichzelf te zorgen, of die gevaar lopen in hun eigen land. Eerst wordt gecontroleerd of ze voldoen aan deze kenmerken. Als alles klopt, krijgen ze een verblijfsvergunning.
De Nederlandse overheid probeert mensen te laten integreren in de samenleving door een aantal eisen te stellen.
Je moet de Nederlandse taal leren.
Je moet een inburgeringsexamen doen.
Je respecteert de Nederlandse waarden en doet mee in onze samenleving.
Ook helpt de overheid door je een woning toe te wijzen. Je krijgt het eerste jaar hulp van Vluchtelingenwerk voor de administratie en het vinden van werk.
b) Wat valt je op aan de vragen?
Bijvoorbeeld: 1. Tempo van de vragen ligt laag. 2. De vragen zijn voor Nederlanders heel makkelijk. 3. Het gaat vooral over werk.
Opdracht 6
a) Sommige migranten noemen zichzelf “verkaasd”, wat zullen ze hiermee bedoelen?
Dat ze steeds meer op Nederlanders (kaaskoppen) zijn gaan lijken.
b) Waarom kan opgroeien in twee culturen lastig zijn?
Omdat je niet 100% Nederlands bent, maar ook niet 100% meer hoort bij je cultuur van herkomst. Wie ben je dan wel? Dat is voor veel jongeren een best lastige situatie.
Opdracht 7
Bekijk de video van Najib Amhali hierboven.
a) Waar rapt Najib Amhali over?
Over de multiculturele samenleving. Dat er verschillende culturen goed met elkaar samenleven. Dat hij wel is geïntegreerd, maar niet wordt geaccepteerd.
b) Hoe kijk jij tegen de integratie van migranten in Nederland aan?
Bijvoorbeeld: Het is soms lastig omdat we elkaars cultuur niet altijd begrijpen. Het is moeilijk wanneer mensen de taal niet spreken. Of: Het is leuk dat we andere culturen hebben in Nederland. We kunnen van elkaar leren.
Alleen voor docenten
De volgende opdracht is een klassikale opdracht. Verdeel de leerlingen in kleine groepjes. Elk groepje krijgt van de docent een migrantgroep uit de migratiespecial. Ieder groepje maakt een korte spreekbeurt over hun migrantgroep. Hierna presenteren de groepjes deze informatie aan de klas.
Opdracht 8
Voor deze opdracht ga je je verdiepen in één groep migranten uit de migratiespecial. Je krijgt van je docent te horen welke groep dit is.
a) Beantwoord de volgende vragen over je migrantgroep:
– Hoeveel mensen wonen er in Nederland?
– Wanneer kwamen zij naar Nederland?
– Waarom kwam de groep naar Nederland?
– Zijn de meeste mensen goed ingeburgerd?
b) Zoek nu informatie over de cultuur van je groep op internet en beantwoord de volgende vragen:
– Welke normen en waarden zijn belangrijk in deze cultuur?
– Welke tradities zijn belangrijk?
– Welke feestdagen worden gevierd in deze cultuur?
c) Als alle groepjes klaar zijn met vraag a) en b), presenteren jullie de informatie klassikaal.
4.3. Wat doet de overheid om mensen te laten integreren?
Nederland noemen we ook wel een multiculturele samenleving. Meerdere (multi) culturen leven met elkaar samen. We bedoelen hier met name de etnische (afkomst) subculturen mee: Surinamers, Marokkanen, Turken, Polen, Indonesiërs en ga zo maar door.
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten welke redenen voor migratie er zijn.
Uitleggen dat Nederland een multiculturele samenleving is.
Uitleggen welke rol de overheid heeft bij de integratie van migranten.
Opdracht 1
a) Hoeveel verschillende etnische subculturen telt jouw klas?
b) Is dit aantal hoog, gemiddeld of laag als je kijkt naar de kaart hier beneden?
Hoe donkerder de kleur blauw, hoe hoger het aantal mensen van een andere afkomst dat er woont.
4.1. Migratie
Nederland kent meer dan 220 verschillende bevolkingsgroepen. In totaal zijn er bijna 3,8 miljoen mensen die een niet-Nederlandse achtergrond hebben. Dat is ongeveer 22% van de Nederlandse bevolking. We noemen deze groep ook wel migranten, van het woordje migreren dat verhuizen betekent.
Mensen die een land binnenkomen noemen we immigranten. Mensen die een land verlaten noemen we emigranten. Jaarlijks zijn er in Nederland ongeveer evenveel immigranten als emigranten.
Opdracht 2
Hierboven zie je immigratiecijfers van verschillende vluchtelingengroepen van de afgelopen 10 jaar.
a) Waarom is er een piek met Syriërs rond 2015-2017?
Toen was de oorlog in Syrië het hevigst, waardoor mensen naar het buitenland vluchtten.
b) Wat valt je nog meer op?
Bijvoorbeeld: Dat er minder Irakezen en Afghanen naar Nederland komen. Of dat er ook meer Eritreeërs naar Nederland komen.
4.2. Migratiemotieven
Mensen hebben verschillende redenen om naar Nederland te emigreren. We kunnen ze dan ook maar globaal indelen in vier groepen. Mensen uit onze vroegere koloniën, arbeidsmigranten, vluchtelingen, inwoners uit de Europese Unie.
REDENEN OM TE EMIGREREN NAAR NEDERLAND
Koloniën
Nederland heeft in het verleden verschillende landen veroverd om er economisch aan te verdienen. Na de onafhankelijkheid van de koloniën kwamen inwoners van die landen naar Nederland. Soms om te studeren of om beter werk te vinden, maar ook omdat ze zich niet veilig meer voelden in hun thuisland. Velen van hen zijn hier uiteindelijk in Nederland gebleven.
Bijvoorbeeld: Indonesiërs, Surinamers, Antillianen.
Arbeidsmigranten
Na de Tweede Wereldoorlog was er een gebrek aan arbeidskrachten, Nederland ging in Zuid-Europa, Turkije en Marokko op zoek naar goedkope arbeiders. We noemen ze dan ook wel gastarbeiders.
Bijvoorbeeld: Turken, Marokkanen, Grieken en Italianen.
Vluchtelingen
Mensen ontvluchten hun eigen land vanwege politiek geweld of oorlog, ze komen naar Nederland om veilig te zijn.
Bijvoorbeeld: Syriërs, Afghanen, Somaliërs, Irakezen.
Europese Unie
Inwoners van landen die lid zijn van de Europese Unie mogen vrij reizen, wonen en werken binnen de EU. Dit brengt vooral Oost-Europeanen naar Nederland die in Nederland (meer) geld kunnen verdienen.
Bijvoorbeeld: Duitsers, Belgen, Polen en Bulgaren.
Opdracht 3
Geef van de volgende bevolkingsgroepen aan wat de meest waarschijnlijke reden is dat ze naar Nederland zijn gekomen: Afghanen, Arubanen, Chinezen, Eritreeërs, Polen, Roemenen
Afghanen: Vluchtelingen,
Arubanen: Koloniën,
Chinezen: Vluchtelingen,
Eritreeërs: Vluchtelingen,
Polen: Europese Unie,
Roemenen: Europese Unie.
Waarom krijgt de oorlog in Oekraïne meer aandacht dan die in andere landen?
De berichten over de oorlog die momenteel gaande is in Oekraïne roepen bij veel mensen verschillende gevoelens en vragen op. Zo is het voor velen pijnlijk om te zien dat er vanuit het Westen veel aandacht en steun is voor het land, terwijl dat voor andere, niet-westerse landen in oorlogssituaties niet of minder het geval is. Dat creëert het gevoel van meten met twee maten: waarom wordt de ene oorlog als ‘erger’ of schokkender ervaren dan de andere?
a) Probeer eens antwoord te geven op de volgende vraag: Waarom krijgt de oorlog in Oekraïne meer aandacht dan die in andere landen?
Bijvoorbeeld: Omdat Oekraïne dichterbij Nederland ligt. Onze cultuur komt overeen, we lijken meer op deze groep mensen. Of: Het is een oorlog die dichtbij huis wordt gevoerd.
b) Wat betekent dit voor de manier waarop we naar Oekraïense vluchtelingen kijken in vergelijking met bijvoorbeeld Syrische vluchtelingen?
We ontvangen Oekraïners met open armen, er wordt van alles voor ze geregeld. Terwijl mensen uit Syrië wel worden opgevangen, maar daar is wel minder aandacht voor.
4.3. Integreren
De Nederlandse overheid probeert mensen te laten integreren in de samenleving door een aantal eisen te stellen.
Je moet de Nederlandse taal leren.
Je moet een inburgeringsexamen doen.
Je respecteert de Nederlandse waarden en doet mee in onze samenleving.
Ook helpt de overheid door je een woning toe te wijzen. Je krijgt het eerste jaar hulp van Vluchtelingenwerk voor de administratie en het vinden van werk.
Immigranten die in Nederland aankomen, noemen we eerste generatie migranten. We noemen ze zo, omdat veel immigranten die hier zijn gebleven inmiddels zelf kinderen hebben gekregen. Zij zijn de tweede generatie. Ze zijn dus wel in Nederland geboren, maar hebben niet de Nederlandse afkomst. De tweede generatie groeit op in twee culturen: die van hun ouders en die van school.
Opdracht 5
a) Sommige tweede generatie migranten noemen zichzelf “verkaasd”, wat zullen ze hiermee bedoelen?
Dat ze steeds meer op Nederlanders zijn gaan lijken.
b) Waarom kan opgroeien in twee culturen lastig zijn?
Omdat je niet 100% Nederlands bent, maar ook niet 100% meer van een eigen afkomst bent. Wie ben je dan wel? Dat is voor veel jongeren een best lastige situatie.
Nederlanders zijn over het algemeen tolerant en accepteren. We snappen dat iemand zijn eigen cultuur niet zomaar kan of wil inruilen voor de Nederlandse cultuur. Zo passen andere feestdagen, kleding of religie prima in de Nederlandse multiculturele samenleving.
Opdracht 6
Bekijk de video hierboven.
a) Wat zie je terug van de multiculturele samenleving in jouw omgeving?
Bijvoorbeeld: Mensen van verschillende afkomst. Verschillende soorten restaurants. Of misschien wel helemaal niets.
b) Hoe kijk jij tegen de integratie van migranten aan?
Bijvoorbeeld: Het is soms lastig omdat we elkaars cultuur niet altijd begrijpen. Het is moeilijk wanneer mensen de taal niet spreken. Of: Het is leuk dat we andere culturen hebben in Nederland. We kunnen van elkaar leren.
Opdracht 7
Zet de volgende begrippen bij het juiste voorbeeld: migratie, integratie, emigratie, immigratie.
1. Volodymyr heeft Nederlandse taalles.
2. Oekraïners melden zich massaal in Nederland.
3. Veel Irakese vluchtelingen zijn inmiddels weer terug naar Irak.
4. Jaarlijks komen er ongeveer evenveel mensen naar Nederland, als er ook weer vertrekken.
1. Integratie.
2. Immigratie.
3. Emigratie.
4. Migratie.
Opdracht 8
Hoe goed ben jij eigenlijk ingeburgerd? Doe het inburgeringsexamen. (Ja, dit is een echt oefenexamen.) Overleg met je docent hoeveel vragen je maakt!
Alleen voor docenten
De volgende opdracht is een klassikale opdracht. Verdeel de leerlingen in kleine groepjes. Elk groepje krijgt van de docent een migrantgroep uit de migratiespecial. Ieder groepje maakt een korte spreekbeurt over hun migrantgroep. Hierna presenteren de groepjes deze informatie aan de klas.
Opdracht 9
Voor deze opdracht ga je je verdiepen in één groep migranten uit de migratiespecial. Je krijgt van je docent te horen welke groep dit is.
Noteer informatie over je migrantgroep: om hoeveel mensen gaat het, en wanneer kwamen zij naar Nederland? Noteer ook waarom de groep naar Nederland kwam en in hoeverre de meeste mensen zijn ingeburgerd. Zoek ook informatie over de cultuur op internet: wat kun je vinden over de normen en waarden, tradities en feestdagen van deze groep?
Maak van je informatie een korte presentatie van een paar minuten. Als alle groepjes klaar zijn, presenteren jullie de informatie klassikaal.
1. Hoe kun je zien dat Nederland een multiculturele samenleving is?
Correct!Wrong!
2. Surinaamse en Indonesische Nederlanders hebben gemeen dat:
Correct!Wrong!
3. Wat doet de overheid NIET om de integratie van mensen te laten slagen?
Correct!Wrong!
4. Syriërs komen hierheen vanwege de oorlog in Syrië. Onder welke groep vallen zij?
De video hierboven gaat over Gerben en Diana. Zij werken allebei, maar kunnen niet rondkomen van hun salaris. Ze zijn werkende armen. Dat klinkt best vreemd. Hoe kun je werken en toch arm zijn?
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten wat sociale ongelijkheid is.
Uitleggen wat vooroordelen zijn en hoe deze voor discriminatie kunnen zorgen.
Weten wat minderheidsgroepen zijn en hiervan voorbeelden kunnen noemen.
5.1. Wat is sociale ongelijkheid?
Met sociale ongelijkheid bedoelen we dat je door verschil in geld/kennis/kansen ongelijk bent aan elkaar. Hierdoor heeft iedereen een andere positie in de maatschappij. In de video bovenaan de pagina is er sociale ongelijkheid.
Misschien denk jij nu al na over welke baan je later wilt. Als jij straks je vmbo-diploma hebt gehaald, mag je zelf kiezen welke opleiding je wilt doen. Hopelijk ben je later ook tevreden met je beroep en dus ook je maatschappelijke positie.
Helaas lukt het niet iedereen om de maatschappelijke positie te verkrijgen die je wilt. Sommige mensen hebben weinig kansen in het leven. Deze mensen noemen we: kansarm. Andere mensen zijn kansrijk.
KANSARM EN KANSRIJK
Kansarm
Je bent kansarm als je weinig kansen hebt om je verder te ontwikkelen. Bijvoorbeeld: als je ouders weinig inkomen hebben, kun je niet studeren of op kamers om te studeren. Of: Je Nederlands is niet zo goed waardoor je moeite hebt met school of het vinden van werk.
Kansrijk
Je bent kansrijk als je veel kansen hebt om je verder te ontwikkelen. Je kunt studeren, spreekt en schrijft goed Nederlands, en je durft op mensen af te stappen.
Opdracht 1
Bekijk de video hierboven.
a) Denk je dat Fatima veel of weinig kansen gehad heeft in haar leven? Leg uit.
Weinig, want ze is uit huis geplaatst.
b) Denk je dat Hessel veel of weinig kansen gehad heeft in zijn leven? Leg uit.
Meer dan Fatima, hij is bijvoorbeeld nooit in een nachtopvang geweest.
c) Hessel zegt dat we ervoor moeten oppassen dat “armoede erfelijk is” (minuut 6:00). Wat bedoelt hij daarmee?
Dat als ouders weinig geld en kansen hebben, dat kinderen dan vaak ook weinig kansen krijgen en in armoede leven.
d) Hoe denk je dat iemand zoals Fatima geholpen zou kunnen worden?
Bijvoorbeeld: Tijdelijk een gratis woning geven, totdat ze genoeg verdient om het terug te betalen. Of: Helpen met het zoeken naar een beter betaalde baan.
Opdracht 2
a) Bekijk de video bovenaan de pagina tot minuut 4:50. Leg uit dat er sprake is van sociale ongelijkheid bij deze gezinnen.
Er is een verschil in rijkdom en kansen, waardoor ze zelfs met werken nog onvoldoende inkomsten hebben.
b) Hoe is deze sociale ongelijkheid bij deze gezinnen ontstaan?
Bij Bianca toen ze haar ouders financieel wilde helpen en daardoor een schuld kreeg. Bij Gerben is zijn vrouw ziek en hebben ze drie kinderen, waardoor hij onvoldoende inkomsten heeft om zijn kosten te betalen.
c) Waardoor zijn werkende armen juist kansarm?
Omdat ze zelfs met werken onvoldoende inkomsten hebben. Ze zijn ontevreden over hun maatschappelijke positie.
5.1. Met sociale ongelijkheid bedoelen we:
Correct!Wrong!
5.2. Wat zijn vooroordelen?
Een vooroordeel is een oordeel (een mening) die je hebt zonder dat je hebt gecheckt of deze mening klopt. Mensen hebben vooral vooroordelen naar voor hen onbekende eigenschappen van anderen. Bijvoorbeeld naar mensen met een handicap, homoseksuelen of migranten.
Vroeger, in de tijd van de jagers-verzamelaars, waren vooroordelen gunstig. Je moest dichtbij je eigen groep blijven, dus zodra je iemand tegenkwam die anders was, keerde je je daar vanaf.
Mensen leven nog steeds in groepen: denk aan je vriendengroep of je familie, maar we gaan ook regelmatig om met mensen buiten de groep. Dan zijn verschillen tussen mensen opeens veel duidelijker.
Deze verschillen zijn niet altijd eerlijk. Zo wil iemands geslacht of afkomst niets zeggen over iemands kwaliteiten. Iemands niveau op de middelbare school zegt niet of die persoon dom of slim is. En iemand met een lichamelijke beperking kan heel veel dingen wél. We hebben vaak last van negatieve vooroordelen. Mensen geven een oordeel over iets of iemand op basis van hun gevoel, in plaats van het daadwerkelijk te weten.
Als je vanwege vooroordelen niet met iemand wil omgaan, kan dat leiden tot discriminatie. Een voorbeeld: een werkgever kan bij een sollicitant met een buitenlandse naam bang zijn dat deze persoon geen Nederlands spreekt. Als hij die sollicitant daardoor niet uitnodigt voor een gesprek, dan discrimineert hij.
Opdracht 3
a) Welke vooroordelen had jij toen je net in deze klas kwam?
Bijvoorbeeld: Ik vond de jongens niets aan. Of: Ik vond de klas saai.
b) Welke vooroordelen hebben mensen vaak over jou?
Bijvoorbeeld: Ze denken dat ik altijd boos ben, omdat ik soms zo kijk. Of: Dat ik een nerd ben omdat ik mijn huiswerk altijd maak.
In Nederland vinden we het zo belangrijk om niet te discrimineren, dat ons eerste artikel in de grondwet erover gaat.
Artikel 1
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.
Mensen kunnen gediscrimineerd worden vanwege hun maatschappelijke positie, leeftijd, geslacht, seksuele voorkeur of afkomst.
Opdracht 4
a) Artikel 1 uit de grondwet is best moeilijk opgeschreven. Hoe zou jij artikel 1 uitleggen aan iemand anders?
Bijvoorbeeld: Alle mensen moeten op dezelfde manier behandeld worden.
b) Als mensen discrimineren, gebeurt dat vaak omdat ze last hebben van hun vooroordelen. Bedenk een voorbeeld van discriminatie door het hebben van een vooroordeel.
5.2. Wat is de juiste omschrijving van een vooroordeel?
Correct!Wrong!
5.3. Wat zijn minderheidsgroepen?
Een minderheidsgroep is een groep mensen die anders is dan de meeste mensen in de dominante cultuur. Dit komt omdat ze eenzelfde eigenschap of kenmerk hebben die hen anders maakt. Voorbeelden van minderheidsgroepen zijn: mensen met een handicap, met een andere geaardheid of uit een ander land van herkomst.
Mensen die bij een bepaalde minderheidsgroep horen, zijn anders dan de ‘gewone Nederlander’. Omdat ze afwijken van wat ‘normaal’ is, ziet de samenleving ze als anders. Dat kan problemen met zich meebrengen.
Zo is de samenleving niet ingericht op mensen die in een rolstoel zitten. Veel gebouwen, maar ook winkelbalies of supermarktkassa’s zijn moeilijker bereikbaar voor mensen met een rolstoel.
Een groep zwarte Nederlanders wordt regelmatig door politieagenten extra gecontroleerd. Dit heet “etnisch profileren” is door de wet op discriminatie verboden.
De LHBTI+’ers (lesbische vrouwen, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders, interseksuelen) vormen een minderheid op het gebied van seksualiteit. Regelmatig heeft deze groep te maken geweld of discriminatie.
Opdracht 5
a) Maak jij makkelijk contact met iemand die je niet kent? Hoe komt dat?
Bijvoorbeeld: Ja. Ik begin gewoon te praten, of ik nodig ze uit terwijl we aan het hangen of een spel aan het spelen zijn. Of: Nee. Ik stap niet zo snel op iemand af, als ik die persoon niet ken.
b) Ga jij graag om met mensen die van je verschillen? Bijvoorbeeld in leeftijd, geslacht of bevolkingsgroep? Waarom wel of niet?
Ja. Het is juist interessant om andere type mensen te leren kennen. Of: Nee. Ik voel me prettiger bij mensen uit mijn eigen cultuur.
Nederlanders positiever geworden over LHBTI+’ers, maar acceptatie stagneertNederlanders zijn in de loop van de afgelopen vijftien jaar positiever gaan denken over LHBTI+’ers. Dat blijkt uit een terugkerend onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Vergeleken met andere Europese landen doet Nederland het relatief goed; alleen IJsland scoort qua acceptatie beter. Maar de acceptatie van genderdiversiteit stagneert sinds enkele jaren, signaleren de onderzoekers ook.
Groepen die jaren geleden negatiever dachten over LHBTI+’ers, zoals ouderen en gelovige mensen, zijn de voorbije jaren positiever geworden. Van de 70-plussers dacht in 2006/2007 nog 29 procent negatief over homo- en biseksualiteit, in het huidige rapport is dat gedaald naar 7 procent.
Lees het nieuwsartikel hierboven over de acceptatie van homoseksualiteit.
a) Vooral ouderen, gelovigen of migranten hebben moeite hebben met LHTBI+’ers. Hoe kan dit, denk je?
Zij zijn opgegroeid in een andere cultuur of een andere tijd, waarin er anders tegen homoseksualiteit wordt/werd aangekeken. Ze zijn het niet gewend.
b) Wat zouden we kunnen doen om ervoor te zorgen dat deze groepen de LHTBI+’ers minder discrimineren?
Bijvoorbeeld: Dat we ze laten zien dat het heel normaal is en dat er niets vreemds aan is.
De video hierboven gaat over Gerben en Diana. Zij werken allebei, maar kunnen niet rondkomen van hun salaris. Ze zijn werkende armen. Dat klinkt best vreemd. Hoe kun je werken en toch arm zijn?
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten hoe een maatschappelijke positie tot stand komt.
Uitleggen wat vooroordelen zijn en hoe deze tot discriminatie kunnen leiden.
Weten welke minderheidsgroepen er zijn.
5.1. Maatschappelijke positie
Verschillende mensen hebben verschillende beroepen en functies in de maatschappij. De plek die je inneemt in onze maatschappij noemen we je maatschappelijke positie. Je maatschappelijke positie hangt af van je beroep, opleiding en inkomen.
Zo hebben sommige mensen praktische beroepen, bijvoorbeeld in de bouw, de techniek, de transport of de zorg. Deze beroepen zijn geschikt voor doeners, want je werkt met je handen. Dit zijn vaak mensen die een beroepsopleiding hebben gedaan. Andere mensen hebben een theoretische studie gedaan aan de hogeschool of universiteit. Zij hebben meestal een theoretisch beroep, zoals advocaat, psycholoog of onderzoeker en zitten vaak op kantoor. Dit zijn denkers. Zij proberen problemen in hun vakgebied op te lossen.
Je maatschappelijke positie hangt niet alleen af van je beroep. Je kunt namelijk ook andere belangrijke functies vervullen in de samenleving. Denk bijvoorbeeld aan iemand die voor een ziek familielid zorgt. Of bijvoorbeeld een thuisblijfouder die elke dag zorgt voor zijn of haar kinderen, of de trainer die elke week vrijwillig het voetbalteam traint, en in de kantine achter de bar staat.
Vitale beroepen: coronacrisis leidt tot erkenning
Ouders die werken in een vitale beroepsgroep of een vitaal proces, mogen hun kinderen onderbrengen bij de opvang. Hun werk wordt zo belangrijk geacht dat ze onmisbaar zijn om de samenleving draaiende te houden. Daarbij gaat het onder anderen om hulpverleners en docenten, maar ook om logistiek medewerkers, vuilnismannen en vervoerders.
Bron: Volkskrant, 2020
Opdracht 1
a) Wat is een vitaal beroep?
Een beroep waar de samenleving niet zonder kan.
b) Zoek op het internet nog twee andere vitale beroepen.
Kinderopvang, journalisten, mensen in de supermarkt.
c) Welke opleidingen moet je gedaan hebben om de beroepen bij b) uit te oefenen? Zoek het op als je het niet weet.
d) Is vakkenvullen een vitaal beroep? Waarom wel of niet?
Ja, omdat de schappen in de supermarkt ook gevuld moeten worden.
Misschien denk jij nu al na over welke baan je later wilt. Als jij straks je vmbo-diploma hebt gehaald, mag je zelf kiezen welke opleiding je wilt doen. Hopelijk ben je later dus ook tevreden met je beroep.
Helaas lukt het niet iedereen om de maatschappelijke positie te verkrijgen die je wilt. Sommige mensen hebben weinig kansen in het leven. Deze mensen noemen we: kansarm. Andere mensen zijn kansrijk.
KANSARM EN KANSRIJK
Kansarm
Je bent kansarm als je weinig kansen hebt om je verder te ontwikkelen. Bijvoorbeeld omdat je minder inkomen hebt kun je niet studeren of op kamers om te studeren. Of: Je Nederlands is niet zo goed waardoor je moeite hebt met school of het vinden van werk.
Kansrijk
Je bent kansrijk als je veel kansen hebt om je verder te ontwikkelen. Je kunt studeren, spreekt en schrijft goed Nederlands, durft op mensen af te stappen.
Opdracht 2
Bekijk de video hierboven.
a) Denk je dat Fatima veel of weinig kansen gehad heeft in haar leven? Leg uit.
Weinig, want ze is uit huis geplaatst.
b) Denk je dat Hessel veel of weinig kansen gehad heeft in zijn leven? Leg uit.
Meer dan Fatima, hij is bijvoorbeeld nooit in een nachtopvang geweest.
c) Hessel zegt dat we ervoor moeten oppassen dat “armoede erfelijk is” (minuut 6:00). Wat bedoelt hij daarmee?
Dat als ouders weinig geld en kansen hebben, dat kinderen dan vaak ook weinig kansen krijgen en in armoede leven.
d) Hoe denk je dat iemand zoals Fatima geholpen zou kunnen worden?
Bijvoorbeeld: Tijdelijk een gratis woning geven, totdat ze genoeg verdient om het terug te betalen. Of: Helpen met het zoeken naar een beter betaalde baan.
Er zijn verschillende redenen waarom een persoon kansarm of kansrijk is.
WAT MAAKT EEN PERSOON KANSRIJK?
Aangeboren eigenschappen
Kun je goed leren? Ben je een doorzetter? Of ben je heel creatief? Dit maakt jou kansrijker.
Maar ben je geboren met een beperking? Dit maakt jou kansarmer.
Aangeleerde eigenschappen
Ben je goed in sport of muziek maken? Of heb je een bijbaantje waar jij veel nieuwe dingen leert? Dit maakt jou kansrijker.
Of heb je nooit geleerd hoe je goed je huiswerk kunt leren? Dit maakt jou kansarmer.
Omgeving
Heb je een fijne thuissituatie? En heb je kennissen, buren of familie die jou kunnen helpen met schoolwerk? Dit maakt jou kansrijker.
Of kunnen je ouders geen bijles betalen? Of woon je in een onveilige wijk? Dit maakt jou kansarmer.
Discriminatie
Discriminatie is iemand in gelijke gevallen ongelijk behandelen, bijvoorbeeld vanwege je leeftijd, geslacht, seksuele voorkeur of bevolkingsgroep. Iemand die wordt gediscrimineerd, is kansarmer.
Sommige mensen hebben heel veel kansen in het leven, en andere juist weinig. Dit noemen we: sociale ongelijkheid. Er is een verschil in rijkdom, kennis en kansen binnen de verschillende groepen in de samenleving.
Opdracht 3
a) Bekijk de tabel hierboven. Wat maakt jou kansrijk?
Bijvoorbeeld: Ik ben heel sociaal. Of: Ik heb geleerd hoe je scooters uit elkaar moet halen. Of: Ik ben goed in hockey.
b) Is er ook iets dat jou kansarm maakt?
Bijvoorbeeld: Ja, want ik kan me niet zo lang concentreren. Of: Ja, want mijn ouders helpen me niet met huiswerk. Of: Nee, want ik word nooit gediscrimineerd.
c) Wat zou je kunnen leren of doen om nóg kansrijker te worden?
Bijvoorbeeld: Hard leren voor een toets. Of: Een bijbaantje zoeken.
Opdracht 4
a) Bekijk de video bovenaan de pagina tot minuut 4:50. Leg uit dat er sprake is van sociale ongelijkheid bij deze gezinnen.
Er is een verschil in rijkdom en kansen, waardoor ze zelfs met werken nog onvoldoende inkomsten hebben.
b) Hoe is deze sociale ongelijkheid bij deze gezinnen ontstaan?
Bij Bianca toen ze haar ouders financieel wilde helpen en daardoor een schuld kreeg. Bij Gerben is zijn vrouw ziek en hebben ze drie kinderen, waardoor hij onvoldoende inkomsten heeft om zijn kosten te betalen.
c) Waardoor zijn werkende armen juist kansarm?
Omdat ze zelfs met werken onvoldoende inkomsten hebben.
5.2. Vooroordelen
We hebben geleerd dat alle mensen van elkaar verschillen, doordat hun cultuur en socialisatie anders is. Ieder mens is dus uniek. We verschillen van elkaar qua geslacht, bevolkingsgroep, intelligentie, levensstijl en uiterlijk. Deze diversiteit van mensen is vaak leuk en interessant. We kunnen zo van elkaar leren.
Opdracht 5
a) Maak jij makkelijk contact met iemand die je niet kent? Hoe komt dat?
Bijvoorbeeld: Ja. Ik begin gewoon te praten, of ik nodig ze uit terwijl we aan het hangen of een spel aan het spelen zijn. Of: Nee. Ik stap niet zo snel op iemand af, als ik die persoon niet ken.
b) Ga jij graag om met mensen die van jou verschillen? Bijvoorbeeld in leeftijd, geslacht of bevolkingsgroep? Waarom wel of niet?
Ja. Het is juist interessant om andere typen mensen te leren kennen. Of: Nee. Ik voel me prettiger bij mensen uit mijn eigen cultuur.
Maar mensen hebben ook verschillende kansen. Dat is soms best lastig. Niet iedereen kan bijvoorbeeld een dure opleiding betalen. Vrouwen worden minder vaak aangenomen in leidinggevende posities. Iemand met een buitenlandse naam krijgt mogelijk minder snel een baan en wanneer je een lichamelijke beperking hebt, word je soms niet serieus genomen. Kansarme mensen hebben vaak ook een minder goede maatschappelijke positie.
Dit is niet altijd eerlijk. Iemands geslacht of afkomst zegt niets over iemands kwaliteiten. Iemand met een lichamelijke beperking kan heel veel dingen wél. We hebben vaak last van negatieve vooroordelen. Mensen geven een oordeel over iemand op basis van hun gevoel, in plaats van het daadwerkelijk te weten.
Opdracht 6
Bekijk de video hierboven.
a) Noem een vooroordeel uit de video dat klopte, en een vooroordeel dat niet klopte.
Het meisje met de bril was inderdaad slim. De lange jongen vindt zichzelf niet intimiderend.
b) Welke vooroordelen had jij toen je net in deze klas kwam?
Bijvoorbeeld: Ik vond de jongens niets aan. Of: Ik vond de klas saai.
c) Welke vooroordelen hebben mensen vaak over jou?
Bijvoorbeeld: Ze denken dat ik altijd boos ben, omdat ik soms zo kijk. Of: Dat ik een nerd ben omdat ik mijn huiswerk altijd maak.
5.3. Discriminatie
Een gevolg van negatieve vooroordelen is discriminatie. Discriminatie is iemand in gelijke gevallen ongelijk behandelen. Mensen die discrimineren, handelen naar hun negatieve vooroordeel over een ander.
In Nederland vinden we het zo belangrijk om niet te discrimineren, dat ons eerste artikel in de Grondwet eraan is gewijd:
Artikel 1Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.
Mensen kunnen gediscrimineerd worden vanwege hun maatschappelijke positie, leeftijd, geslacht, seksuele voorkeur of bevolkingsgroep.
Opdracht 7
Bekijk de grafiek hierboven.
a) Om welke reden wordt het meeste gediscrimineerd volgens de bron hierboven?
Herkomst.
b) Waren er in 2021 meer of minder meldingen van discriminatie dan in 2020?
Minder.
c) Ben je wel eens gediscrimineerd? Of heb je wel eens een ander gediscrimineerd? Wat was de reden?
Bijvoorbeeld: Ja, vanwege mijn afkomst werd ik beter in de gaten gehouden dan vrienden. Of: omdat ik een meisje ben mocht ik niet meedoen met voetballen.
In de bovenstaande grafiek zie je het aantal reacties dat een vrouw krijgt op haar sollicitatiebrief. Wanneer ze een pasfoto van zichzelf met hoofddoek meestuurt, krijgt ze duidelijk minder reacties op haar brief.
Opdracht 8
Bekijk de grafiek en de bron hierboven.
a) Welke vooroordelen zouden werkgevers kunnen hebben bij mensen met een migrantenafkomst?
Bijvoorbeeld: Dat ze de taal niet spreken. Dat ze de mensen en hun cultuur niet kennen.
b) Waarom leidt deze vorm van discriminatie tot problemen?
Mensen komen zo niet aan het werk, of doen werk dat onder hun niveau ligt. Ze zijn teleurgesteld in de Nederlandse samenleving.
Opdracht 9
Word jij wel eens gediscrimineerd? Maak deze test en ontdek of jij een streepje voor hebt op anderen, of juist niet. Wat is de uitkomst?
Bijvoorbeeld: Volgens de test heb ik vaak een streepje voor op anderen, maar niet altijd.
5.4. Minderheden
Sociale ongelijkheid en discriminatie zijn problemen waar minderheden vaak mee te maken hebben. Minderheden, de naam zegt het al, zijn groepen die een minderheid vormen in onze samenleving. Mensen die bij een bepaalde minderheid horen, bijvoorbeeld door hun seksuele voorkeur of hun afkomst, zijn anders dan de ‘gemiddelde Nederlander’. Ze hebben daardoor vaker te maken met negatieve vooroordelen en dus ook met discriminatie.
In Nederland kennen we verschillende groepen die een minderheid vormen. Voorbeelden van etnische minderheden zijn: Surinamers, Antillianen, Marokkanen en Turken. Zij hebben regelmatig te maken met discriminatie:
Opdracht 10
a) Bekijk de video hierboven. Hoe voelen Larica en Evan zich, als ze denken aan het moment dat ze gediscrimineerd werden?
Ze voelen zich allebei verdrietig.
b) Wat was de situatie waarin Evan vroeger werd gediscrimineerd?
Evan werd door gediscrimineerd door oudere vrouwen die naar hun tasjes grepen, alsof Evan die wilde stelen van hen.
Ook mensen met een lichamelijke beperking hebben vaak moeite om aan een baan te komen. Werkgevers denken dat zij minder kunnen dan in werkelijkheid het geval is. Of werkgevers willen er geen geld en moeite in steken om hun werkplek aan te passen aan de beperking.
De LHBTI+’ers vormen een minderheid op het gebied van seksualiteit. Regelmatig heeft deze groep te maken geweld of discriminatie.
Nederlanders positiever geworden over LHBTI+’ers, maar acceptatie stagneertNederlanders zijn in de loop van de afgelopen vijftien jaar positiever gaan denken over LHBTI+’ers. Dat blijkt uit een terugkerend onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Vergeleken met andere Europese landen doet Nederland het relatief goed; alleen IJsland scoort qua acceptatie beter. Maar de acceptatie van genderdiversiteit stagneert sinds enkele jaren, signaleren de onderzoekers ook.
Groepen die jaren geleden negatiever dachten over LHBTI+’ers, zoals ouderen en gelovige mensen, zijn de voorbije jaren positiever geworden. Van de 70-plussers dacht in 2006/2007 nog 29 procent negatief over homo- en biseksualiteit, in het huidige rapport is dat gedaald naar 7 procent.
Lees het nieuwsartikel hierboven over de acceptatie van homoseksualiteit.
a) Vooral ouderen, gelovigen of migranten hebben moeite hebben met LHTBI+’ers. Hoe kan dit, denk je?
Zij zijn opgegroeid in een andere cultuur of een andere tijd, waarin er anders tegen homoseksualiteit wordt/werd aangekeken. Ze zijn het niet gewend.
b) Wat zouden we kunnen doen om ervoor te zorgen dat deze groepen de LHTBI+’ers minder discrimineren?
Bijvoorbeeld: Dat we ze laten zien dat het heel normaal is en dat er niets vreemds aan is.
c) Bekijk de video hierboven. Welke afkortingen kende je nog niet? Leg uit wat deze afkortingen betekenen.
Bijvoorbeeld: Q betekent queer, voor mensen die zich niet in een hokje willen plaatsen. I betekent interseksueel; dat je geslachtsorganen niet alleen mannelijk of vrouwelijk zijn. A betekent aseksueel; dat je niet geïnteresseerd bent in seks. P betekent panseksueel; dat je niet kijkt naar geslacht, maar naar persoonlijkheid.
d) Waarom kan zo’n video helpen om minderheden te accepteren?
Bijvoorbeeld: Als mensen meer leren over minderheden, dan zullen ze diegenen misschien beter begrijpen en accepteren.
1. Een maatschappelijke positie ontstaat door:
Correct!Wrong!
2. Wanneer je niet makkelijk je maatschappelijke positie kunt veranderen, noemen we dat:
Correct!Wrong!
3. Wat is een voorbeeld van kansrijk zijn?
Correct!Wrong!
4. "Mensen met een lichamelijke handicap kunnen niet werken." Dit is:
De video hierboven gaat over Gerben en Diana. Zij werken allebei, maar kunnen niet rondkomen van hun salaris. Ze zijn werkende armen. Dat klinkt best vreemd. Hoe kun je werken en toch arm zijn?
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten hoe een maatschappelijke positie tot stand komt.
Uitleggen wat vooroordelen zijn en hoe deze tot discriminatie kunnen leiden.
Weten welke minderheidsgroepen er zijn.
5.1. Maatschappelijke positie
Verschillende mensen hebben verschillende beroepen en functies in de maatschappij. De plek die je inneemt in onze maatschappij noemen we je maatschappelijke positie. Je maatschappelijke positie hangt af van je beroep, opleiding en inkomen.
Zo hebben sommige mensen praktische beroepen, bijvoorbeeld in de bouw, de techniek, de transport of de zorg. Deze beroepen zijn geschikt voor doeners, want je werkt met je handen. Dit zijn vaak mensen die een beroepsopleiding hebben gedaan. Andere mensen hebben een theoretische studie gedaan aan de hogeschool of universiteit. Zij hebben meestal een theoretisch beroep, zoals advocaat, psycholoog of onderzoeker en zitten vaak op kantoor. Dit zijn denkers. Zij proberen problemen in hun vakgebied op te lossen.
Je maatschappelijke positie hangt niet alleen af van je beroep. Je kunt namelijk ook andere belangrijke functies vervullen in de samenleving. Denk bijvoorbeeld aan iemand die voor een ziek familielid zorgt. Of bijvoorbeeld een thuisblijfouder die elke dag zorgt voor zijn of haar kinderen, of de trainer die elke week vrijwillig het voetbalteam traint, en in de kantine achter de bar staat.
Vitale beroepen: coronacrisis leidt tot erkenning
Ouders die werken in een vitale beroepsgroep of een vitaal proces, mogen hun kinderen onderbrengen bij de opvang. Hun werk wordt zo belangrijk geacht dat ze onmisbaar zijn om de samenleving draaiende te houden. Daarbij gaat het onder anderen om hulpverleners en docenten, maar ook om logistiek medewerkers, vuilnismannen en vervoerders.
Bron: Volkskrant, 2020
Opdracht 1
Lees de bron hierboven.
a) Wat is een vitaal beroep?
Een beroep waar de samenleving niet zonder kan.
b) Zoek op het internet nog twee andere vitale beroepen.
Kinderopvang, journalisten, mensen in de supermarkt.
c) Welke opleidingen moet je gedaan hebben om de beroepen bij b) uit te oefenen? Zoek het op als je het niet weet.
d) Is vakkenvullen een vitaal beroep? Waarom wel of niet?
Ja, omdat de schappen in de supermarkt ook gevuld moeten worden.
Misschien denk jij nu al na over welke baan je later wilt. Als jij straks je vmbo-diploma hebt gehaald, mag je zelf kiezen welke opleiding je wilt doen. Hopelijk ben je later dus ook tevreden met je beroep.
Helaas lukt het niet iedereen om de maatschappelijke positie te verkrijgen die je wilt. Sommige mensen hebben weinig kansen in het leven. Deze mensen noemen we: kansarm. Andere mensen zijn kansrijk.
KANSARM EN KANSRIJK
Kansarm
Je bent kansarm als je weinig kansen hebt om je verder te ontwikkelen. Bijvoorbeeld omdat je minder inkomen hebt kun je niet studeren of op kamers om te studeren. Of: Je Nederlands is niet zo goed waardoor je moeite hebt met school of het vinden van werk.
Kansrijk
Je bent kansrijk als je veel kansen hebt om je verder te ontwikkelen. Je kunt studeren, spreekt en schrijft goed Nederlands, durft op mensen af te stappen.
Opdracht 2
Bekijk de video hierboven.
a) Denk je dat Fatima veel of weinig kansen gehad heeft in haar leven? Leg uit.
Weinig, want ze is uit huis geplaatst.
b) Denk je dat Hessel veel of weinig kansen gehad heeft in zijn leven? Leg uit.
Meer dan Fatima, hij is bijvoorbeeld nooit in een nachtopvang geweest.
c) Hessel zegt dat we ervoor moeten oppassen dat “armoede erfelijk is” (minuut 6:00). Wat bedoelt hij daarmee?
Dat als ouders weinig geld en kansen hebben, dat kinderen dan vaak ook weinig kansen krijgen en in armoede leven.
d) Hoe denk je dat iemand zoals Fatima geholpen zou kunnen worden?
Bijvoorbeeld: Tijdelijk een gratis woning geven, totdat ze genoeg verdient om het terug te betalen. Of: Helpen met het zoeken naar een beter betaalde baan.
Er zijn verschillende redenen waarom een persoon kansarm of kansrijk is.
WAT MAAKT EEN PERSOON KANSRIJK?
Aangeboren eigenschappen
Kun je goed leren? Ben je een doorzetter? Of ben je heel creatief? Dit maakt jou kansrijker.
Maar ben je geboren met een beperking? Dit maakt jou kansarmer.
Aangeleerde eigenschappen
Ben je goed in sport of muziek maken? Of heb je een bijbaantje waar jij veel nieuwe dingen leert? Dit maakt jou kansrijker.
Of heb je nooit geleerd hoe je goed je huiswerk kunt leren? Dit maakt jou kansarmer.
Omgeving
Heb je een fijne thuissituatie? En heb je kennissen, buren of familie die jou kunnen helpen met schoolwerk? Dit maakt jou kansrijker.
Of kunnen je ouders geen bijles betalen? Of woon je in een onveilige wijk? Dit maakt jou kansarmer.
Discriminatie
Discriminatie is iemand in gelijke gevallen ongelijk behandelen, bijvoorbeeld vanwege je leeftijd, geslacht, seksuele voorkeur of bevolkingsgroep. Iemand die wordt gediscrimineerd, is kansarmer.
Sommige mensen hebben heel veel kansen in het leven, en andere juist weinig. Dit noemen we: sociale ongelijkheid. Er is een verschil in rijkdom, kennis en kansen binnen de verschillende groepen in de samenleving.
Opdracht 3
a) Bekijk de tabel hierboven. Wat maakt jou kansrijk?
Bijvoorbeeld: Ik ben heel sociaal. Of: Ik heb geleerd hoe je scooters uit elkaar moet halen. Of: Ik ben goed in hockey.
b) Is er ook iets dat jou kansarm maakt?
Bijvoorbeeld: Ja, want ik kan me niet zo lang concentreren. Of: Ja, want mijn ouders helpen me niet met huiswerk. Of: Nee, want ik word nooit gediscrimineerd.
c) Wat zou je kunnen leren of doen om nóg kansrijker te worden?
Bijvoorbeeld: Hard leren voor een toets. Of: Een bijbaantje zoeken.
Opdracht 4
a) Bekijk de video bovenaan de pagina tot minuut 4:50. Leg uit dat er sprake is van sociale ongelijkheid bij deze gezinnen.
Er is een verschil in rijkdom en kansen, waardoor ze zelfs met werken nog onvoldoende inkomsten hebben.
b) Hoe is deze sociale ongelijkheid bij deze gezinnen ontstaan?
Bij Bianca toen ze haar ouders financieel wilde helpen en daardoor een schuld kreeg. Bij Gerben is zijn vrouw ziek en hebben ze drie kinderen, waardoor hij onvoldoende inkomsten heeft om zijn kosten te betalen.
c) Waardoor zijn werkende armen juist kansarm?
Omdat ze zelfs met werken onvoldoende inkomsten hebben.
5.2. Vooroordelen
We hebben geleerd dat alle mensen van elkaar verschillen, doordat hun cultuur en socialisatie anders is. Ieder mens is dus uniek. We verschillen van elkaar qua geslacht, bevolkingsgroep, intelligentie, levensstijl en uiterlijk. Deze diversiteit van mensen is vaak leuk en interessant. We kunnen zo van elkaar leren.
Opdracht 5
a) Maak jij makkelijk contact met iemand die je niet kent? Hoe komt dat?
Bijvoorbeeld: Ja. Ik begin gewoon te praten, of ik nodig ze uit terwijl we aan het hangen of een spel aan het spelen zijn. Of: Nee. Ik stap niet zo snel op iemand af, als ik die persoon niet ken.
b) Ga jij graag om met mensen die van jou verschillen? Bijvoorbeeld in leeftijd, geslacht of bevolkingsgroep? Waarom wel of niet?
Ja. Het is juist interessant om andere typen mensen te leren kennen. Of: Nee. Ik voel me prettiger bij mensen uit mijn eigen cultuur.
Maar mensen hebben ook verschillende kansen. Dat is soms best lastig. Niet iedereen kan bijvoorbeeld een dure opleiding betalen. Vrouwen worden minder vaak aangenomen in leidinggevende posities. Iemand met een buitenlandse naam krijgt mogelijk minder snel een baan en wanneer je een lichamelijke beperking hebt, word je soms niet serieus genomen. Kansarme mensen hebben vaak ook een minder goede maatschappelijke positie.
Dit is niet altijd eerlijk. Iemands geslacht of afkomst zegt niets over iemands kwaliteiten. Iemand met een lichamelijke beperking kan heel veel dingen wél. We hebben vaak last van negatieve vooroordelen. Mensen geven een oordeel over iemand op basis van hun gevoel, in plaats van het daadwerkelijk te weten.
Vroeger, in de tijd van de jagers-verzamelaars, waren vooroordelen gunstig. Het was veel veiliger om dichtbij je eigen groep blijven. Zodra je een onbekende tegenkwam die er anders uitzag dan jij, betekende dit mogelijk gevaar, dus keerde je je daar vanaf. Maar de samenleving is flink veranderd en een vooroordeel zorgt nu vaak voor een onterechte inschatting.
Opdracht 6
Bekijk de video hierboven.
a) Noem een vooroordeel uit de video dat klopte, en een vooroordeel dat niet klopte.
Het meisje met de bril was inderdaad slim. De lange jongen vindt zichzelf niet intimiderend.
b) Welke vooroordelen had jij toen je net in deze klas kwam?
Bijvoorbeeld: Ik vond de jongens niets aan. Of: Ik vond de klas saai.
c) Welke vooroordelen hebben mensen vaak over jou?
Bijvoorbeeld: Ze denken dat ik altijd boos ben, omdat ik soms zo kijk. Of: Dat ik een nerd ben omdat ik mijn huiswerk altijd maak.
5.3. Discriminatie
Een gevolg van negatieve vooroordelen is discriminatie. Discriminatie is iemand in gelijke gevallen ongelijk behandelen. Mensen die discrimineren, handelen naar hun negatieve vooroordeel over een ander.
In Nederland vinden we het zo belangrijk om niet te discrimineren, dat ons eerste artikel in de Grondwet eraan is gewijd:
Artikel 1Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.
Mensen kunnen gediscrimineerd worden vanwege hun maatschappelijke positie, leeftijd, geslacht, seksuele voorkeur of bevolkingsgroep.
Opdracht 7
Bekijk de grafiek hierboven.
a) Om welke reden wordt het meeste gediscrimineerd volgens de bron hierboven?
Herkomst.
b) Waren er in 2021 meer of minder meldingen van discriminatie dan in 2020?
Minder.
c) Ben je wel eens gediscrimineerd? Of heb je wel eens een ander gediscrimineerd? Wat was de reden?
Bijvoorbeeld: Ja, vanwege mijn afkomst werd ik beter in de gaten gehouden dan vrienden. Of: omdat ik een meisje ben mocht ik niet meedoen met voetballen.
In de bovenstaande grafiek zie je het aantal reacties dat een vrouw krijgt op haar sollicitatiebrief. Wanneer ze een pasfoto van zichzelf met hoofddoek meestuurt, krijgt ze duidelijk minder reacties op haar brief.
Opdracht 8
Bekijk de grafiek en de bron hierboven.
a) Welke vooroordelen zouden werkgevers kunnen hebben bij mensen met een migrantenafkomst?
Bijvoorbeeld: Dat ze de taal niet spreken. Dat ze de mensen en hun cultuur niet kennen.
b) Waarom leidt deze vorm van discriminatie tot problemen?
Mensen komen zo niet aan het werk, of doen werk dat onder hun niveau ligt. Ze zijn teleurgesteld in de Nederlandse samenleving.
Opdracht 9
Word jij wel eens gediscrimineerd? Maak deze test en ontdek of jij een streepje voor hebt op anderen, of juist niet. Wat is de uitkomst?
Bijvoorbeeld: Volgens de test heb ik vaak een streepje voor op anderen, maar niet altijd.
5.4. Minderheden
Sociale ongelijkheid en discriminatie zijn problemen waar minderheden vaak mee te maken hebben. Minderheden, de naam zegt het al, zijn groepen die een minderheid vormen in onze samenleving. Mensen die bij een bepaalde minderheid horen, bijvoorbeeld door hun seksuele voorkeur of hun afkomst, zijn anders dan de ‘gemiddelde Nederlander’. Ze hebben daardoor vaker te maken met negatieve vooroordelen en dus ook met discriminatie.
In Nederland kennen we verschillende groepen die een minderheid vormen. Voorbeelden van etnische minderheden zijn: Surinamers, Antillianen, Marokkanen en Turken. Zij hebben regelmatig te maken met discriminatie:
Opdracht 10
a) Bekijk de video hierboven. Hoe voelen Larica en Evan zich, als ze denken aan het moment dat ze gediscrimineerd werden?
Ze voelen zich allebei verdrietig.
b) Wat was de situatie waarin Evan vroeger werd gediscrimineerd?
Evan werd door gediscrimineerd door oudere vrouwen die naar hun tasjes grepen, alsof Evan die wilde stelen van hen.
Ook mensen met een lichamelijke beperking hebben vaak moeite om aan een baan te komen. Werkgevers denken dat zij minder kunnen dan in werkelijkheid het geval is. Of werkgevers willen er geen geld en moeite in steken om hun werkplek aan te passen aan de beperking.
De LHBTI+’ers vormen een minderheid op het gebied van seksualiteit. Regelmatig heeft deze groep te maken geweld of discriminatie.
Nederlanders positiever geworden over LHBTI+’ers, maar acceptatie stagneertNederlanders zijn in de loop van de afgelopen vijftien jaar positiever gaan denken over LHBTI+’ers. Dat blijkt uit een terugkerend onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Vergeleken met andere Europese landen doet Nederland het relatief goed; alleen IJsland scoort qua acceptatie beter. Maar de acceptatie van genderdiversiteit stagneert sinds enkele jaren, signaleren de onderzoekers ook.
Groepen die jaren geleden negatiever dachten over LHBTI+’ers, zoals ouderen en gelovige mensen, zijn de voorbije jaren positiever geworden. Van de 70-plussers dacht in 2006/2007 nog 29 procent negatief over homo- en biseksualiteit, in het huidige rapport is dat gedaald naar 7 procent.
Lees het nieuwsartikel hierboven over de acceptatie van homoseksualiteit.
a) Vooral ouderen, gelovigen of migranten hebben moeite hebben met LHTBI+’ers. Hoe kan dit, denk je?
Zij zijn opgegroeid in een andere cultuur of een andere tijd, waarin er anders tegen homoseksualiteit wordt/werd aangekeken. Ze zijn het niet gewend.
b) Wat zouden we kunnen doen om ervoor te zorgen dat deze groepen de LHTBI+’ers minder discrimineren?
Bijvoorbeeld: Dat we ze laten zien dat het heel normaal is en dat er niets vreemds aan is.
c) Bekijk de video hierboven. Welke afkortingen kende je nog niet? Leg uit wat deze afkortingen betekenen.
Bijvoorbeeld: Q betekent queer, voor mensen die zich niet in een hokje willen plaatsen. I betekent interseksueel; dat je geslachtsorganen niet alleen mannelijk of vrouwelijk zijn. A betekent aseksueel; dat je niet geïnteresseerd bent in seks. P betekent panseksueel; dat je niet kijkt naar geslacht, maar naar persoonlijkheid.
d) Waarom kan zo’n video helpen om minderheden te accepteren?
Bijvoorbeeld: Als mensen meer leren over minderheden, dan zullen ze diegenen misschien beter begrijpen en accepteren.
1. Een maatschappelijke positie ontstaat door:
Correct!Wrong!
2. Wanneer je niet makkelijk je maatschappelijke positie kunt veranderen, noemen we dat:
Correct!Wrong!
3. Wat is een voorbeeld van kansrijk zijn?
Correct!Wrong!
4. "Mensen met een lichamelijke handicap kunnen niet werken." Dit is:
Stel je voor: je wordt geboren in een arm gezin. Op jonge leeftijd krijg je een bijbaantje als krantenverkoper op straat. Je bent zó goed in verkopen, dat je best wel veel geld verdient. Je krijgt te maken met tegenslag en succes, maar omdat je hard werkt en slim bent, weet je je op te werken in het krantenbedrijf. Je wordt journalist en daarna manager van de krant. Uiteindelijk word je miljonair.
In de Verenigde Staten wordt dit ook wel de Amerikaanse droom genoemd. Maar is dit wel mogelijk? Kun je wel veranderen van maatschappelijke positie als je kansarm bent? Daar gaan we naar kijken in deze les.
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen hoe iemand kan veranderen van maatschappelijke positie.
Uitleggen wat de overheid doet aan het bestrijden van sociale ongelijkheid.
Uitleggen hoe we door middel van gelijkwaardigheid met elkaar kunnen samenleven.
Opdracht 1
a) Een beroemde Amerikaan zei ooit: “De Amerikaanse droom gebeurt alleen in je slaap.” Wat bedoelt hij hiermee?
Hij bedoelt hiermee dat arme mensen wel kunnen dromen over een beter leven, maar dat dat niet écht mogelijk is.
b) Bekijk de video bovenaan de pagina. Denk je dat de Amerikaan uit vraag a) gelijk heeft? Leg uit en gebruik hierbij informatie uit de video.
Bijvoorbeeld: In Amerika is het wel heel moeilijk om je situatie te verbeteren, want het gezin uit de video heeft heel weinig geld.
Opdracht 2
Bekijk de video hierboven.
a) Melissima en haar moeder krijgen hulp van anderen. Welke twee soorten hulp krijgen ze?
De buren geven soms ontbijt. En ze gaan soms naar de voedselbank.
b) Kun je nog een andere manier bedenken waarop iemand Melissima en haar moeder zou kunnen helpen?
Bijvoorbeeld: Misschien kan iemand gratis op Melissima oppassen zodat de moeder meer kan werken. Of: misschien kan school de lunch verzorgen.
c) Denk je dat het voor Melissima mogelijk is om later miljonair te worden? Leg uit.
Bijvoorbeeld: Ja, als ze haar best zou doen op school en een goede baan zou vinden, kan ze dat bereiken. Of: Nee, want het is wel heel moeilijk om je leven zó te veranderen.
6.1. Sociale mobiliteit
In Nederland heeft niet iedereen gelijke kansen om dezelfde maatschappelijke positie te bereiken. Dit noemen we: sociale ongelijkheid. Teveel sociale ongelijkheid is onwenselijk. Als je zelf in een positie zit waarin je weinig kansen hebt, voel je je machteloos. Hoe hard je ook je best doet, het is heel moeilijk om je positie te verbeteren. Daar kun je ongelukkig en boos van worden.
Gelukkig is het mogelijk om te veranderen van maatschappelijke positie. Dit noemen we: sociale mobiliteit. Bijvoorbeeld door te veranderen van beroep, door een promotie of door het volgen van een opleiding. Om van maatschappelijke positie te veranderen, heb je kansen nodig: de kans om te gaan studeren, de kans op een baan, de kans om van levensstijl te veranderen.
Opdracht 3
a) Leg in je eigen woorden uit wat sociale mobiliteit betekent.
Bijvoorbeeld: Dat je een andere maatschappelijke positie krijgt. Je krijgt meer of juist minder inkomen. Of je beroep verandert.
b) Leg uit dat iedereen in zijn leven te maken krijgt met sociale mobiliteit.
Iedereen gaat naar school. Iedereen verandert van baan. Iedereen gaat een keer met pensioen.
Opdracht 4
Bekijk de tabel hierboven.
a) In welke drie landen is sociale mobiliteit het grootst?
Denemarken, Noorwegen, Finland.
b) Wat zegt dit over het onderwijs en de zorg in die landen?
Het onderwijs helpt kansarme kinderen. En ook arme mensen krijgen waarschijnlijk goede zorg.
c) Leg uit waarom in Amerika sociale mobiliteit niet zo goed mogelijk is. Gebruik in je antwoord informatie uit de video bovenaan de pagina.
Bijvoorbeeld: Het minimumloon is laag. De moeder in de video zegt dat niet iedereen toegang heeft tot gratis zorg.
6.2. Sociale mobiliteit vergroten
Sociale mobiliteit betekent dus dat ook kansarme mensen kunnen veranderen van maatschappelijke positie. Maar hoe zorgen we er als samenleving voor dat iedereen voldoende kansen krijgt? Daar zijn drie manieren voor.
Drie manieren om sociale mobiliteit te vergroten
Je best doen en voor jezelf opkomen. Door goed je best te doen op school of voor je (bij)baan, maak je meer kans op een goede baan en positie. Of als je merkt dat je werkgever je ongelijk behandelt, kun je voor jezelf opkomen. Of door je te bewijzen met hard werken.
Elkaar helpen. Familie, buren of vrienden kunnen elkaar helpen met het schrijven van sollicitatiebrieven, een baantje zoeken of oppassen op de kinderen. Er zijn ook vrijwilligersorganisaties die mensen helpen, bijvoorbeeld met de taal leren.
Overheidsbeleid. De overheid doet een hoop om sociale mobiliteit te vergroten. Zo zorgen ze bijvoorbeeld voor uitkeringen en belastingvoordelen. Je leest hier meer over in 6.3.
Opdracht 5
Bekijk de video hierboven.
a) Waarom hebben kinderen met ouders die geen Nederlands spreken, minder kansen dan kinderen met Nederlandssprekende ouders?
Omdat hun ouders niet goed kunnen communiceren met school over schoolwerk.
b) Leg uit hoe Islam deze kinderen toch kon helpen.
Hij vertaalde de dingen die de juf zei, zodat ouders van zijn klasgenoten wél begrepen wat de juf bedoelde.
Opdracht 6
a) Bekijk de bovenstaande video. Wat doen de organisaties Weekend Academie, Petje Af en de IMC Weekendschool?
Zij bieden extra onderwijs en ondersteuning aan kinderen om hun kansen in de samenleving te vergroten.
b) Waarom zijn deze organisaties belangrijk als het gaat om sociale mobiliteit?
Hierdoor krijgen de jongeren de kans om op andere plekken te kijken en te komen, dan waar ze door hun afkomst mogelijk terecht komen.
6.3. Overheidsbeleid
Voor kansarme mensen is het moeilijk om een weg te vinden uit de armoede, omdat het niet lukt om een baan te vinden of promotie te maken. Of omdat ze te maken krijgen met discriminatie.
Je kunt je misschien voorstellen dat het frustrerend is als je hard werkt, maar toch niet tevreden bent met je baan of inkomen. Je voelt je misschien buitengesloten. Stel dat jij het gevoel hebt dat je niet bij de samenleving hoort, zou jij je dan nog aan de regels van de samenleving willen houden? Veel mensen die voor hun gevoel buiten de samenleving staan, doen dat niet. Zij verwaarlozen zichzelf en hun omgeving, krijgen psychische problemen of vervallen in crimineel gedrag.
De overheid wil dit voorkomen. Daarom is onderwijs gratis of goedkoop. Ook zijn er belastingvoordelen voor arme mensen, zoals goedkoper huren en goedkopere gezondheidszorg en gratis maatschappelijk werk of schuldhulpverlening om uit de problemen te komen.
Bovendien wil de overheid discriminatie tegengaan. Er zijn wetten die discriminatie verbieden, en je kunt aangifte doen als je wordt gediscrimineerd. Daarnaast organiseert de overheid campagnes om mensen bewust te maken van discriminatie.
Kamer: vanaf 2017 gebouwen verplicht toegankelijk voor gehandicapten Sinds 1 januari 2017 geldt een algemene norm voor toegankelijkheid. Dat betekent dat bijvoorbeeld scholen, werkgevers en bedrijven dat wat zij bieden, toegankelijk moeten maken. Op die manier hoeven mensen met een handicap steeds minder apart om aanpassingen te vragen. Bron: Rijksoverheid
Opdracht 7
a) Noem twee redenen waarom het belangrijk is om kansarme mensen te helpen.
1: Het is vervelend voor de kansarme mensen zelf als ze geen goede positie hebben. 2: Het is vervelend voor de omgeving als kansarme mensen vervallen in crimineel gedrag.
b) Lees het bericht hierboven. Leg uit dat deze maatregel kansarme mensen helpt.
Bedrijven moeten gaan nadenken over hoe ze ervoor zorgen dat ze niet discrimineren bij sollicitaties.
c) Noem een voorbeeld van een andere overheidsmaatregel die sociale mobiliteit vergroot.
Bijvoorbeeld: Uitkeringen, gratis onderwijs, belastingvoordelen.
In het voorbeeld hierboven probeert de overheid discriminatie van mensen met een lichamelijke beperking tegen te gaan door bedrijven te verplichten aanpassingen te doen aan hun gebouwen.
Discriminatie kan niet alleen door de overheid worden bestreden. De overheid kan mensen tenslotte niet dwingen om hun negatieve vooroordelen overboord te gooien. Als samenleving proberen we tolerantie van minderheden te stimuleren. Tolerantie betekent het accepteren dat mensen anders kunnen zijn. Als we kijken naar de overeenkomsten tussen mensen in plaats van de verschillen, kunnen we discriminatie bestrijden. Want alle mensen zijn gelijkwaardig. Tolerantie en gelijkwaardigheid zijn volgens veel mensen de belangrijkste Nederlandse waarden. Want zeg nou zelf: niemand wil toch ongelijk behandeld worden?
Opdracht 8
a) Leg in je eigen woorden uit wat er wordt bedoeld met de gelijkwaardigheid van mensen.
Dat mensen in de basis allemaal hetzelfde zijn.
b) Welke boodschap wil de video hierboven meegeven?
Dat we niet vergeten dat we allemaal mensen zijn en maar weinig van elkaar verschillen. Dat afkomst of seksuele voorkeur niets zegt over of iemand hard kan werken of vriendelijk is in de omgang.
1. Hoe kun je veranderen van maatschappelijke positie?
Correct!Wrong!
2. Het veranderen van maatschappelijke positie noemen we?
Correct!Wrong!
3. Wat doet de overheid NIET om voor gelijke kansen te zorgen?
Correct!Wrong!
4. Wat is de beste omschrijving van gelijkwaardigheid?
De video hierboven gaat over de Amerikaanse droom: als je maar hard werkt kom je vanzelf hogerop. Een beroemde Amerikaan zei daarover ooit: “De Amerikaanse droom gebeurt alleen in je slaap.” Wat bedoelt hij hiermee?
Wat moet ik weten en kunnen?
Weten wat een maatschappelijke positie is.
Uitleggen hoe iemand kan veranderen van maatschappelijke positie.
Weten wat de overheid doet aan het tegengaan van sociale ongelijkheid.
6.1. Wat is een maatschappelijke positie?
Een maatschappelijke positie is de plek die je hebt in de maatschappij. Je hebt mensen die beroemd zijn, mensen die veel vrijwilligerswerk doen, maar ook mensen die rijk zijn of juist arm. Iedereen heeft een andere maatschappelijke positie: je inkomen, opleiding en beroep bepalen je positie in de maatschappij.
Zo hebben sommige mensen praktische beroepen, bijvoorbeeld in de bouw, de techniek, de transport of de zorg. Deze beroepen zijn geschikt voor doeners, want je werkt met je handen. Dit zijn vaak mensen die een beroepsopleiding hebben gedaan. Andere mensen hebben een theoretische studie gedaan aan de hogeschool of universiteit. Zij hebben meestal een theoretisch beroep, zoals advocaat, psycholoog of onderzoeker en zij zitten vaak op kantoor. Dit zijn denkers, en zij proberen problemen in hun vakgebied op te lossen.
Je maatschappelijke positie hangt niet alleen af van je beroep. Je kunt namelijk ook andere belangrijke functies vervullen in de samenleving. Denk bijvoorbeeld aan iemand die voor een ziek familielid zorgt. Of bijvoorbeeld een thuisblijfouder die elke dag zorgt voor zijn of haar kinderen, of de trainer die elke week vrijwillig het voetbalteam traint, en in de kantine achter de bar staat.
Opdracht 1
a) Leg in je eigen woorden uit wat een maatschappelijke positie is.
Bijvoorbeeld: Waar jij staat in de samenleving als het gaat om je beroep, inkomen of status.
b) Vind jij een goede maatschappelijke positie belangrijk? Probeer met een voorbeeld uit te leggen waarom wel of niet.
Bijvoorbeeld: Ik vind een goede maatschappelijke positie wel belangrijk, omdat ik graag een goed inkomen heb en een goede baan. Of: Ik vind een maatschappelijke positie niet belangrijk, omdat ik vooral mijn werk leuk moet vinden en geld minder van belang is.
Vitale beroepen: coronacrisis leidt tot erkenningOuders die werken in een vitale beroepsgroep of een vitaal proces, mogen hun kinderen onderbrengen bij de opvang. Hun werk wordt zo belangrijk geacht dat ze onmisbaar zijn om de samenleving draaiende te houden. Daarbij gaat het onder anderen om hulpverleners en docenten, maar ook om logistiek medewerkers, vuilnismannen en vervoerders.
a) Wat is een vitaal beroep?
Een beroep waar de samenleving niet zonder kan.
b) Zoek op het internet nog twee andere vitale beroepen.
Kinderopvang, journalisten, mensen in de supermarkt.
c) Welke opleidingen moet je gedaan hebben om de beroepen bij b) uit te oefenen? Zoek het op als je het niet weet.
d) Is vakkenvullen een vitaal beroep? Waarom wel of niet?
Ja, omdat de schappen in de supermarkt ook gevuld moeten worden.
6.1. Een maatschappelijke positie ontstaat door:
Correct!Wrong!
6.2. Hoe kan je van maatschappelijke positie veranderen?
Je kunt van maatschappelijke positie veranderen door bijvoorbeeld een andere baan te zoeken, promotie binnen een bedrijf te maken of door het doen van een opleiding.
Om van maatschappelijke positie te veranderen, heb je kansen nodig: de kans om te gaan studeren, de kans op een baan, de kans om van levensstijl te veranderen. Maar hoe zorgen we er als samenleving voor dat iedereen voldoende kansen krijgt? Daar zijn drie manieren voor.
Drie manieren om van maatschappelijke positie te veranderen
Je best doen of voor jezelf opkomen. Door goed je best te doen op school of bij je (bij)baan, maak je meer kans op een goede baan en positie. Of als je merkt dat je werkgever je ongelijk behandelt, kun je voor jezelf opkomen. Of door je gelijk te bewijzen met hard werken.
Elkaar helpen. Familie, buren of vrienden kunnen elkaar helpen met het schrijven van sollicitatiebrieven, een baantje zoeken of oppassen op de kinderen. Er zijn ook vrijwilligersorganisaties die mensen helpen, bijvoorbeeld met de taal leren.
Overheidsbeleid. De overheid doet een hoop om mensen extra kansen te geven. Zo zorgen ze bijvoorbeeld voor uitkeringen en belastingvoordelen. Je leest hier meer over in 6.3.
Opdracht 3
Bekijk de video hierboven.
a) Waarom hebben kinderen met ouders die geen Nederlands spreken, minder kansen dan kinderen met Nederlandssprekende ouders?
Omdat hun ouders niet goed kunnen communiceren met school over schoolwerk.
b) Leg uit hoe Islam deze kinderen toch kon helpen.
Hij vertaalde de dingen die de juf zei, zodat ouders van zijn klasgenoten wél begrepen wat de juf bedoelde.
Opdracht 4
a) Bekijk de bovenstaande video. Wat doen de organisaties Weekend Academie, Petje Af en de IMC Weekendschool?
Zij bieden extra onderwijs en ondersteuning aan kinderen om hun kansen in de samenleving te vergroten.
b) Waarom zijn deze organisaties belangrijk als het gaat om extra kansen?
Hierdoor krijgen de jongeren de kans om op andere plekken te kijken en te komen, dan waar ze door hun afkomst mogelijk terecht komen.
6.2. Hoe kun je van maatschappelijke positie veranderen?
Correct!Wrong!
6.3. Wat doet de overheid aan sociale ongelijkheid?
De overheid probeert ervoor te zorgen dat mensen kunnen voldoen aan hun basisbehoeften: onderdak, voldoende eten en kleding. Om dit voor elkaar te krijgen, ondersteunt de overheid mensen met een lagere maatschappelijke positie. Bijvoorbeeld door een uitkering te geven aan mensen die niet kunnen werken.
Je kunt sociale ongelijkheid niet ongedaan maken. Mensen verschillen nu eenmaal van elkaar. Het is ook niet erg dat sommige mensen meer geld hebben, in een groter huis wonen of ergens meer talent voor hebben.
De overheid probeert er wel voor te zorgen dat kansarme mensen niet té arm worden. De overheid vindt het belangrijk dat iedereen kan eten, onderdak heeft en een opleiding kan volgen of werk heeft.
Maatregelen van de overheid
Goedkope huurwoningen voor mensen met minder geld.
Een uitkering van de overheid om huur, eten en kleding van te kopen.
Iedereen kan gratis naar de basisschool en middelbare school.
Geld lenen van de overheid om te kunnen studeren.
Discriminatie tegengaan.
Opdracht 5
a) Wat doet de overheid om sociale ongelijkheid tegen te gaan? Geef hiervan een voorbeeld.
Bijvoorbeeld: 1. Goedkope huurwoningen voor mensen met minder geld. 2. Een uitkering van de overheid om eten en kleding te kopen.
b) Wat vind je ervan dat de overheid mensen helpt?
Bijvoorbeeld: Ik vind het goed dat de overheid helpt, omdat mensen recht hebben op eten, kleding en onderdak. Of: Ik vind het niet goed, want werkende mensen betalen hierdoor meer belasting.
Opdracht 6
a) Leg in je eigen woorden uit wat er wordt bedoeld met de gelijkwaardigheid van mensen.
Dat mensen in de basis allemaal hetzelfde zijn.
b) Hoe zorgt discriminatie ervoor dat mensen minder gelijke kansen hebben?
Discriminatie kan ervoor zorgen dat mensen minder gelijke kansen krijgen. Hierdoor kan je dus kansarm worden.
c) Welke boodschap wil de video hierboven meegeven?
Dat we niet vergeten dat we allemaal mensen zijn en maar weinig van elkaar verschillen. Dat afkomst of seksuele voorkeur niets zegt over of iemand hard kan werken of vriendelijk is in de omgang.
6.3. Wat doet de overheid tegen sociale ongelijkheid?
Stel je voor: je wordt geboren in een arm gezin. Op jonge leeftijd krijg je een bijbaantje als krantenverkoper op straat. Je bent zó goed in verkopen, dat je best wel veel geld verdient. Je krijgt te maken met tegenslag en succes, maar omdat je hard werkt en slim bent, weet je je op te werken in het krantenbedrijf. Je wordt journalist en daarna manager van de krant. Uiteindelijk word je miljonair.
In de Verenigde Staten wordt dit ook wel de Amerikaanse droom genoemd. Maar is dit wel mogelijk? Kun je wel veranderen van maatschappelijke positie als je kansarm bent? Daar gaan we naar kijken in deze les.
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen hoe iemand kan veranderen van maatschappelijke positie.
Uitleggen wat de overheid doet aan het bestrijden van sociale ongelijkheid.
Uitleggen hoe we door middel van gelijkwaardigheid met elkaar kunnen samenleven.
Opdracht 1
a) Een beroemde Amerikaan zei ooit: “De Amerikaanse droom gebeurt alleen in je slaap.” Wat bedoelt hij hiermee?
Hij bedoelt hiermee dat arme mensen wel kunnen dromen over een beter leven, maar dat dat niet écht mogelijk is.
b) Bekijk de video bovenaan de pagina. Denk je dat de Amerikaan uit vraag a) gelijk heeft? Leg uit en gebruik hierbij informatie uit de video.
Bijvoorbeeld: In Amerika is het wel heel moeilijk om je situatie te verbeteren, want het gezin uit de video heeft heel weinig geld.
Opdracht 2
Bekijk de video hierboven.
a) Melissima en haar moeder krijgen hulp van anderen. Welke twee soorten hulp krijgen ze?
De buren geven soms ontbijt. En ze gaan soms naar de voedselbank.
b) Kun je nog een andere manier bedenken waarop iemand Melissima en haar moeder zou kunnen helpen?
Bijvoorbeeld: Misschien kan iemand gratis op Melissima oppassen zodat de moeder meer kan werken. Of: misschien kan school de lunch verzorgen.
c) Denk je dat het voor Melissima mogelijk is om later miljonair te worden? Leg uit.
Bijvoorbeeld: Ja, als ze haar best zou doen op school en een goede baan zou vinden, kan ze dat bereiken. Of: Nee, want het is wel heel moeilijk om je leven zó te veranderen.
6.1. Sociale mobiliteit
In Nederland heeft niet iedereen gelijke kansen om dezelfde maatschappelijke positie te bereiken. Dit noemen we: sociale ongelijkheid. Teveel sociale ongelijkheid is onwenselijk. Als je zelf in een positie zit waarin je weinig kansen hebt, voel je je machteloos. Hoe hard je ook je best doet, het is heel moeilijk om je positie te verbeteren. Daar kun je ongelukkig en boos van worden.
Gelukkig is het mogelijk om te veranderen van maatschappelijke positie. Dit noemen we: sociale mobiliteit. Bijvoorbeeld door te veranderen van beroep, door een promotie of door het volgen van een opleiding. Om van maatschappelijke positie te veranderen, heb je kansen nodig: de kans om te gaan studeren, de kans op een baan, de kans om van levensstijl te veranderen.
Opdracht 3
a) Leg in je eigen woorden uit wat sociale mobiliteit betekent.
Bijvoorbeeld: Dat je een andere maatschappelijke positie krijgt. Je krijgt meer of juist minder inkomen. Of je beroep verandert.
b) Leg uit dat iedereen in zijn leven te maken krijgt met sociale mobiliteit.
Iedereen gaat naar school. Iedereen verandert van baan. Iedereen gaat een keer met pensioen.
Opdracht 4
Bekijk de tabel hierboven.
a) In welke drie landen is sociale mobiliteit het grootst?
Denemarken, Noorwegen, Finland.
b) Wat zegt dit over het onderwijs en de zorg in die landen?
Het onderwijs helpt kansarme kinderen. En ook arme mensen krijgen waarschijnlijk goede zorg.
c) Leg uit waarom in Amerika sociale mobiliteit niet zo goed mogelijk is. Gebruik in je antwoord informatie uit de video bovenaan de pagina.
Bijvoorbeeld: Het minimumloon is laag. De moeder in de video zegt dat niet iedereen toegang heeft tot gratis zorg.
6.2. Sociale mobiliteit vergroten
Sociale mobiliteit betekent dus dat ook kansarme mensen kunnen veranderen van maatschappelijke positie. Maar hoe zorgen we er als samenleving voor dat iedereen voldoende kansen krijgt? Daar zijn drie manieren voor.
Drie manieren om sociale mobiliteit te vergroten
Je best doen en voor jezelf opkomen. Door goed je best te doen op school of voor je (bij)baan, maak je meer kans op een goede baan en positie. Of als je merkt dat je werkgever je ongelijk behandelt, kun je voor jezelf opkomen. Of door je te bewijzen met hard werken.
Elkaar helpen. Familie, buren of vrienden kunnen elkaar helpen met het schrijven van sollicitatiebrieven, een baantje zoeken of oppassen op de kinderen. Er zijn ook vrijwilligersorganisaties die mensen helpen, bijvoorbeeld met de taal leren.
Overheidsbeleid. De overheid doet een hoop om sociale mobiliteit te vergroten. Zo zorgen ze bijvoorbeeld voor uitkeringen en belastingvoordelen.
Opdracht 5
Bekijk de video hierboven.
a) Waarom hebben kinderen met ouders die geen Nederlands spreken, minder kansen dan kinderen met Nederlandssprekende ouders?
Omdat hun ouders niet goed kunnen communiceren met school over schoolwerk.
b) Leg uit hoe Islam deze kinderen toch kon helpen.
Hij vertaalde de dingen die de juf zei, zodat ouders van zijn klasgenoten wél begrepen wat de juf bedoelde.
Opdracht 6
a) Bekijk de bovenstaande video. Wat doen de organisaties Weekend Academie, Petje Af en de IMC Weekendschool?
Zij bieden extra onderwijs en ondersteuning aan kinderen om hun kansen in de samenleving te vergroten.
b) Waarom zijn deze organisaties belangrijk als het gaat om sociale mobiliteit?
Hierdoor krijgen de jongeren de kans om op andere plekken te kijken en te komen, dan waar ze door hun afkomst mogelijk terecht komen.
6.3. Overheidsbeleid
Voor kansarme mensen is het moeilijk om een weg te vinden uit de armoede, omdat het niet lukt om een baan te vinden of promotie te maken. Of omdat ze te maken krijgen met discriminatie.
Je kunt je misschien voorstellen dat het frustrerend is als je hard werkt, maar toch niet tevreden bent met je baan of inkomen. Je voelt je misschien buitengesloten. Stel dat jij het gevoel hebt dat je niet bij de samenleving hoort, zou jij je dan nog aan de regels van de samenleving willen houden? Veel mensen die voor hun gevoel buiten de samenleving staan, doen dat niet. Zij verwaarlozen zichzelf en hun omgeving, krijgen psychische problemen of vervallen in crimineel gedrag.
De overheid wil dit voorkomen. Daarom is onderwijs gratis of goedkoop. Ook zijn er belastingvoordelen voor arme mensen, zoals goedkoper huren en goedkopere gezondheidszorg en gratis maatschappelijk werk of schuldhulpverlening om uit de problemen te komen.
Bovendien wil de overheid discriminatie tegengaan. Er zijn wetten die discriminatie verbieden, en je kunt aangifte doen als je wordt gediscrimineerd. Daarnaast organiseert de overheid campagnes om mensen bewust te maken van discriminatie.
Wet tegen discriminatie sollicitanten dichterbij
De wetgeving die werkgevers verplicht om iets te doen tegen discriminatie bij sollicitaties, is een stap dichterbij gekomen. Staatssecretaris Van Ark wil het na de zomer aan de Tweede Kamer voorleggen. Als het wordt aangenomen, betekent dit dat werkgevers straks een boete kunnen krijgen van maximaal 4500 euro.
“We vragen als samenleving van alle Nederlanders om zoveel mogelijk mee te doen op de arbeidsmarkt, ongeacht leeftijd, migratieachtergrond, geslacht, seksuele geaardheid of handicap. Daar moeten gelijke kansen bij de werving en selectie tegenover staan”, stelt de staatssecretaris. Dat betekent wat haar betreft dat bedrijven moeten nadenken over hun aanpak van sollicitaties, of het nu om stageplekken gaat of om een baan.
a) Noem twee redenen waarom het belangrijk is om kansarme mensen te helpen.
1: Het is vervelend voor de kansarme mensen zelf als ze geen goede positie hebben. 2: Het is vervelend voor de omgeving als kansarme mensen vervallen in crimineel gedrag.
b) Lees het bericht hierboven. Leg uit dat deze maatregel kansarme mensen helpt.
Bedrijven moeten gaan nadenken over hoe ze ervoor zorgen dat ze niet discrimineren bij sollicitaties.
c) Noem een voorbeeld van een andere overheidsmaatregel die sociale mobiliteit vergroot.
Bijvoorbeeld: Uitkeringen, gratis onderwijs, belastingvoordelen.
Discriminatie kan niet alleen door de overheid worden bestreden. De overheid kan mensen tenslotte niet dwingen om hun negatieve vooroordelen overboord te gooien. Wel kan de overheid proberen dat er meer tolerantie is voor minderheden. Tolerantie betekent het accepteren dat mensen anders kunnen zijn.
Als we kijken naar de overeenkomsten tussen mensen in plaats van de verschillen, kunnen we discriminatie bestrijden. Want alle mensen zijn gelijkwaardig. Tolerantie en gelijkwaardigheid zijn volgens veel mensen de belangrijkste Nederlandse waarden. Want zeg nou zelf: niemand wil toch ongelijk behandeld worden?
Opdracht 8
a) Leg in je eigen woorden uit wat er wordt bedoeld met de gelijkwaardigheid van mensen.
Dat mensen in de basis allemaal hetzelfde zijn.
b) Welke boodschap wil de video hierboven meegeven?
Dat we niet vergeten dat we allemaal mensen zijn en maar weinig van elkaar verschillen. Dat afkomst of seksuele voorkeur niets zegt over of iemand hard kan werken of vriendelijk is in de omgang.
1. Hoe kun je veranderen van maatschappelijke positie?
Correct!Wrong!
2. Het veranderen van maatschappelijke positie noemen we?
Correct!Wrong!
3. Wat doet de overheid NIET om voor gelijke kansen te zorgen?
Correct!Wrong!
4. Wat is de beste omschrijving van gelijkwaardigheid?
Veel uit de Nederlandse cultuur komt eigenlijk ergens anders vandaan. Weet jij waar vandaan? Test je kennis met de quiz:
0%
1. Jumm! Spaghetti.. Waar komt het vandaan?
Correct!Wrong!
2. "De mazzel!" Komt uit het?
Correct!Wrong!
3. Nederlanders zijn gek op tulpen. Maar waar komen ze vandaan?
Correct!Wrong!
4. We kennen allemaal Nasi Goreng. Dit gerecht komt uit?
Correct!Wrong!
5. Halloween komt uit?
Correct!Wrong!
6. Lust jij ze... olijven? Maar waar komen ze vandaan?
Correct!Wrong!
7. Veel Nederlanders hebben een caravan. Maar waar komt het woord vandaan?
Correct!Wrong!
8. Het liefst eet ik iedere dag een kroket! Maar waar komt dit recept vandaan?
Correct!Wrong!
9. Iedereen houdt van doekoe. Maar waar komt het woord vandaan?
Correct!Wrong!
10. Het Paasfeest komt uit?
Correct!Wrong!
(ML/Samenleving) Quiz: MultiCulti Kennistest
Alles goed!
BAM! Jij bent een echte kenner van multicultureel Nederland! Proficiat!
Mooie score!
Keurig! Bij jou kunnen ze terecht als ze vragen hebben over multicultureel Nederland!
Net.... voldoende!
Maar dan ook echt net, jouw kennis van de multicultureel Nederland is net aan.
Ga eens gauw naar buiten!
Kom je wel eens mensen van een andere cultuur tegen? Ga maar eens de straat op, dan zul je snel de verschillende van culturen in Nederland leren kennen!
Als je op basis van je afkomst, huidskleur, religie of nationaliteit eerder door de politie of overheid in de gaten wordt gehouden dan andere mensen, noemen we dat etnisch profileren. Zo worden mensen met een donkere huidskleur vaker gestopt door de politie voor bijvoorbeeld verkeerscontroles. We gaan dit eens beter bekijken in deze analyse.
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen wat de vier kenmerken van een maatschappelijk vraagstuk zijn.
Weten hoe je een standpunt moet innemen met behulp van argumenten.
Uitleggen wat de de vier invalshoeken bij een maatschappelijk vraagstuk zijn.
Bekijk het filmpje bovenaan deze pagina en lees onderstaande artikelen. Beantwoord dan de vragen.
Bron 1: ’Klap in gezicht agenten’
AMSTERDAM – Burgemeester Halsema doet een oproep aan Amsterdammers om zich aan te melden als waarnemer bij wapencontroles. Zij moeten voorkomen dat de politie zich schuldig maakt aan ’etnisch profileren’.
Halsema doet haar oproep op Instagram. Reden is dat de gemeente momenteel fouilleeracties voorbereidt. Hiermee moet het wapenbezit worden teruggedrongen. (…) Een belangrijke troefkaart zijn ’vrijwillige waarnemers’ die fouillerende agenten nauwlettend in de gaten houden. Op Twitter schrijft de gemeente dat de ’proef zonder aanziens des persoons’ wordt uitgerold. ’Zo kan bijvoorbeeld elke 5e persoon gecontroleerd worden’.
Oud-politiewoordvoerder Klaas Wilting is woedend. „Het is absurd. Een regelrechte schande. Het betekent dat de politie dus niet wordt vertrouwd. De korpsleiding had zich hier met hand en tand tegen moeten verzetten. Ik kan me er boos over maken. Omdat ik weet dat we goede politie hebben. Natuurlijk gaat er wel eens wat fout. Maar dit is een klap in het gezicht van agenten die dagelijks voor ons vechten.”
Bron 2: Ombudsman over probleem etnisch profileren: draai bewijslast om
De overheid moet veel meer doen om het probleem van etnisch profileren tegen te gaan. Dit schrijft de Nationale ombudsman in een rapport dat vandaag verschijnt. Hij pleit voor een omgekeerde bewijslast: “Laat de overheidsinstanties bewijzen dat ze niet aan etnisch profileren hebben gedaan.”
Bij etnisch profileren draait het er om dat burgers vaak gecontroleerd worden op grond van hun etnische achtergrond of huidskleur, terwijl dat niet gerechtvaardigd is.
Het is niet reëel de bewijslast van etnisch profileren bij de burger neer te leggen, vindt Nationale ombudsman Reinier van Zutphen. “Die zal dat vrijwel nooit kunnen bewijzen. De burger mag verwachten dat de overheid kan uitleggen op basis waarvan hij geselecteerd is en in hoeverre etniciteit daarbij een rol heeft gespeeld.”
Bron 3:Hof verbiedt etnisch profileren marechaussee bij controles
De Koninklijke Marechaussee mag niet langer mensen controleren op basis van hun huidskleur, zo heeft het gerechtshof in Den Haag geoordeeld. Daarmee wordt een eerdere uitspraak van de rechtbank, die etnisch profileren wél toestond, ongedaan gemaakt.
Het gaat om de MTV-controles (Mobiel Toezicht Veiligheid), die worden ingezet bij de controle van vliegtuigpassagiers, treinreizigers en weggebruikers uit landen van binnen de Europese Unie. Binnen de EU mogen geen grenscontroles worden uitgevoerd, maar zijn controles om illegaal verblijf in Nederland tegen te gaan, wel toegestaan.
De zaak werd mede aangespannen door Mpanzu Bamenga uit Eindhoven. Hij werd een paar jaar geleden uit de rij gepikt door de marechaussee. Hij is blij met het verbod op etnisch profileren.
Geef een omschrijving van het probleem. Waar gaat het over?
Mensen worden op basis van bijvoorbeeld hun afkomst of huidskleur anders behandeld door politie en justitie. Dit is een vorm van discriminatie. Het tast ook het vertrouwen van mensen in de politie aan.
Opdracht 2
Zoek een recent artikel over etnisch profileren. Vermeld kort wat je hebt gelezen en vermeld ook de bron erbij.
Opdracht 3
Een maatschappelijk vraagstuk heeft vier kenmerken.
1. Veel mensen vinden de situatie onwenselijk;
2. Er zijn verschillende meningen over de oplossing;
3. Het vraagstuk krijgt aandacht in de media;
4. Het probleem moet worden opgelost door gezamenlijke actie of door de overheid.
a) Welk kenmerk herken je in bron 1? Leg uit hoe je tot je antwoord komt.
Er zijn verschillende meningen over de oplossing. Sommige mensen, zoals burgemeester Halsema, vinden het een goed idee om burgers mee te laten kijken bij politiecontroles. Andere mensen, zoals oud-politiecommissaris Wilting, zijn hier juist heel erg tegen.
b) En welk kenmerk van een maatschappelijk vraagstuk zie je in bron 2? Leg uit hoe je tot je antwoord komt.
De oplossing moet worden gezocht in actie van de overheid: de ombudsman vindt dat de overheid moet bewijzen dat afkomst geen rol speelt wanneer de politie onderzoek doet naar mensen.
c) In bron 3 is het maatschappelijk vraagstuk aangepakt. Leg in je eigen woorden uit hoe dit gedaan is.
Mpanzu Bamenga uit Eindhoven heeft een rechtszaak aangespannen tegen de Koninklijke Marechaussee en heeft deze zaak gewonnen.
Opdracht 4
Amsterdam wil experimenteren met burgers die de politie in de gaten houden tijdens controles om te voorkomen dat er etnisch geprofileerd wordt. Is dit een goed idee?
a) Geef één argument VOOR het inzetten van burgers om de politie te controleren op etnisch profileren.
Bijvoorbeeld: wanneer agenten het idee hebben in de gaten te worden gehouden, zullen zij beter nadenken of ze iemand willen controleren op basis van een verdenking of op basis van afkomst. Of: misschien helpt dit om mensen weer meer vertrouwen in de politie te geven.
b) Geef één argument TEGEN het inzetten van burgers om de politie te controleren op etnisch profileren.
Bijvoorbeeld: Dit heeft weinig zin: de burgers kunnen niet alle agenten altijd in de gaten houden. Of: we moeten vertrouwen hebben in onze agenten.
Opdracht 5
Het vraagstuk van etnisch profileren kun je ook bekijken vanuit de verschillende invalshoeken. Vanuit de sociaalculturele invalshoek wordt er gekeken naar welke waarden er bij een vraagstuk spelen. In bron 1 zie je een conflict tussen de waarden van burgemeester Halsema en oud-politiecommissaris Wilting. Allebei vinden ze veiligheid belangrijk, maar ook iets anders.
a) Welke waarde (naast veiligheid) vindt burgemeester Halsema het belangrijkst?
Gelijkheid. Om ervoor te zorgen dat burgers gelijk behandeld worden, moet de politie gecontroleerd worden.
b) Welke waarde (naast veiligheid) vindt oud-politiecommissaris Klaas Wilting het belangrijkst?
Vertrouwen. Hij vindt dat de politiemensen te vertrouwen zijn en niet gecontroleerd hoeven te worden vanuit wantrouwen.
Opdracht 6
Wat vind jij? Is het controleren van de politie door burgers een goed plan om etnisch profileren te voorkomen? Geef een argument voor je standpunt dat je nog niet genoemd hebt bij opdracht 4.
Als je op basis van je afkomst, huidskleur, religie of nationaliteit eerder door de politie of overheid in de gaten wordt gehouden dan andere mensen, noemen we dat etnisch profileren. Zo worden mensen met een donkere huidskleur vaker gestopt door de politie voor bijvoorbeeld verkeerscontroles. We gaan in dit eens beter bekijken in deze analyse.
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen wat de vier kenmerken van een maatschappelijk vraagstuk zijn.
Weten hoe je een standpunt moet innemen met behulp van argumenten.
Bekijk het filmpje bovenaan deze pagina en lees onderstaande artikelen. Beantwoord dan de vragen.
Bron 1: ’Klap in gezicht agenten’
AMSTERDAM – Burgemeester Halsema doet een oproep aan Amsterdammers om zich aan te melden als waarnemer bij wapencontroles. Zij moeten voorkomen dat de politie zich schuldig maakt aan ’etnisch profileren’.
Halsema doet haar oproep op Instagram. Reden is dat de gemeente momenteel fouilleeracties voorbereidt. Hiermee moet het wapenbezit worden teruggedrongen. (…) Een belangrijke troefkaart zijn ’vrijwillige waarnemers’ die fouillerende agenten nauwlettend in de gaten houden. Op Twitter schrijft de gemeente dat de ’proef zonder aanziens des persoons’ wordt uitgerold. ’Zo kan bijvoorbeeld elke 5e persoon gecontroleerd worden’.
Oud-politiewoordvoerder Klaas Wilting is woedend. „Het is absurd. Een regelrechte schande. Het betekent dat de politie dus niet wordt vertrouwd. De korpsleiding had zich hier met hand en tand tegen moeten verzetten. Ik kan me er boos over maken. Omdat ik weet dat we goede politie hebben. Natuurlijk gaat er wel eens wat fout. Maar dit is een klap in het gezicht van agenten die dagelijks voor ons vechten.”
Bron 2: Meer dan de helft Amsterdammers ervaart etnische profilering bij politiecontact
Meer dan de helft van de Amsterdammers die het afgelopen jaar in contact kwam met de politie, geeft aan het gevoel te hebben dat afkomst, huidskleur of uiterlijk een rol speelt bij de keuze om hen aan te spreken.
Geef een omschrijving van het probleem. Waar gaat het over?
Mensen worden op basis van bijvoorbeeld hun afkomst of huidskleur anders behandeld door politie en justitie. Dit is een vorm van discriminatie. Het tast ook het vertrouwen van mensen in de politie aan.
Opdracht 2
Zoek een recent artikel over etnisch profileren. Vermeld kort wat je hebt gelezen en vermeld ook de bron erbij.
Opdracht 3
Een maatschappelijk vraagstuk heeft vier kenmerken.
1. Veel mensen vinden de situatie onwenselijk;
2. Er zijn verschillende meningen over de oplossing;
3. Het vraagstuk krijgt aandacht in de media;
4. Het probleem moet worden opgelost door gezamenlijke actie of door de overheid
a) Kenmerk 2 is dat er veel verschillende meningen over de oplossing zijn. Hoe herken je dat in bron 1?
Sommige mensen, zoals burgemeester Halsema, vinden het een goed idee om burgers mee te laten kijken bij politiecontroles. Andere mensen, zoals oud-politiecommissaris Wilting, zijn hier juist heel erg tegen.
b) En hoe herken je het eerste kenmerk (veel mensen vinden de situatie onwenselijk) in bron 2?
In dit onderzoek blijkt dat meer dan de helft van de ondervraagden die met de politie in contact zijn geweest, het gevoel hebben dat hun afkomst daar een rol bij speelde. Heel veel mensen hebben hier dus waarschijnlijk last van.
In bron 1 heb je kunnen lezen over het Amsterdamse experiment om mensen mee te laten kijken bij politiecontroles, zodat zij kunnen controleren of de politie zich schuldig maakt aan etnisch profileren. Wat vind jij hiervan: is dit een goed idee? Lees de argumenten hieronder en beantwoord dan de vragen.
Argumenten VOOR om mensen mee te laten kijken bij politiecontroles:
Meekijken kan sowieso geen kwaad
Als mensen meekijken met de politie, zullen agenten beter nadenken of ze iemand controleren op basis van een echte verdenking of op basis van hun afkomst
Het meekijken met de politie kan ervoor zorgen dat mensen weer meer vertrouwen in de politie krijgen
Argumenten TEGEN om mensen mee te laten kijken bij politiecontroles:
We moeten vertrouwen in onze politieagenten hebben en er dus vanuit gaan dat zij echt niet zomaar discrimineren.
Het heeft weinig zin: je kunt moeilijk alle agenten altijd in de gaten houden
Zulke controles tasten de reputatie van de politie aan
Opdracht 4
a) Wat vind jij het beste argument VOOR het inzetten van burgers om de politie te controleren op etnische profilering?
b) Wat vind jij het beste argument TEGEN het inzetten van burgers om de politie te controleren op etnische profilering?
Opdracht 5
Hoe kijk jij tegen dit vraagstuk aan?
Leg je mening uit met een extra argument. Gebruik dus niet het argument dat je hierboven bij A of B hebt gegeven.
Als je op basis van je afkomst, huidskleur, religie of nationaliteit eerder door de politie of overheid in de gaten wordt gehouden dan andere mensen, noemen we dat etnisch profileren. Zo worden mensen met een donkere huidskleur vaker gestopt door de politie voor bijvoorbeeld verkeerscontroles. We gaan in dit eens beter bekijken in deze analyse.
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen wat de vier kenmerken van een maatschappelijk vraagstuk zijn.
Weten hoe je een standpunt moet innemen met behulp van argumenten.
Bekijk het filmpje bovenaan deze pagina en lees onderstaande artikelen. Beantwoord dan de vragen.
Bron 1: ’Klap in gezicht agenten’
AMSTERDAM – Burgemeester Halsema doet een oproep aan Amsterdammers om zich aan te melden als waarnemer bij wapencontroles. Zij moeten voorkomen dat de politie zich schuldig maakt aan ’etnisch profileren’.
Halsema doet haar oproep op Instagram. Reden is dat de gemeente momenteel fouilleeracties voorbereidt. Hiermee moet het wapenbezit worden teruggedrongen. (…) Een belangrijke troefkaart zijn ’vrijwillige waarnemers’ die fouillerende agenten nauwlettend in de gaten houden. Op Twitter schrijft de gemeente dat de ’proef zonder aanziens des persoons’ wordt uitgerold. ’Zo kan bijvoorbeeld elke 5e persoon gecontroleerd worden’.
Oud-politiewoordvoerder Klaas Wilting is woedend. „Het is absurd. Een regelrechte schande. Het betekent dat de politie dus niet wordt vertrouwd. De korpsleiding had zich hier met hand en tand tegen moeten verzetten. Ik kan me er boos over maken. Omdat ik weet dat we goede politie hebben. Natuurlijk gaat er wel eens wat fout. Maar dit is een klap in het gezicht van agenten die dagelijks voor ons vechten.”
Bron 2:Ombudsman over probleem etnisch profileren: draai bewijslast om
De overheid moet veel meer doen om het probleem van etnisch profileren tegen te gaan. Dit schrijft de Nationale ombudsman in een rapport dat vandaag verschijnt. Hij pleit voor een omgekeerde bewijslast: “Laat de overheidsinstanties bewijzen dat ze niet aan etnisch profileren hebben gedaan.”
Bij etnisch profileren draait het er om dat burgers vaak gecontroleerd worden op grond van hun etnische achtergrond of huidskleur, terwijl dat niet gerechtvaardigd is.
Het is niet reëel de bewijslast van etnisch profileren bij de burger neer te leggen, vindt Nationale ombudsman Reinier van Zutphen. “Die zal dat vrijwel nooit kunnen bewijzen. De burger mag verwachten dat de overheid kan uitleggen op basis waarvan hij geselecteerd is en in hoeverre etniciteit daarbij een rol heeft gespeeld.”
Bron 3:Hof verbiedt etnisch profileren marechaussee bij controles
De Koninklijke Marechaussee mag niet langer mensen controleren op basis van hun huidskleur, zo heeft het gerechtshof in Den Haag geoordeeld. Daarmee wordt een eerdere uitspraak van de rechtbank, die etnisch profileren wél toestond, ongedaan gemaakt.
Het gaat om de MTV-controles (Mobiel Toezicht Veiligheid), die worden ingezet bij de controle van vliegtuigpassagiers, treinreizigers en weggebruikers uit landen van binnen de Europese Unie. Binnen de EU mogen geen grenscontroles worden uitgevoerd, maar zijn controles om illegaal verblijf in Nederland tegen te gaan, wel toegestaan.
De zaak werd mede aangespannen door Mpanzu Bamenga uit Eindhoven. Hij werd een paar jaar geleden uit de rij gepikt door de marechaussee. Hij is blij met het verbod op etnisch profileren.
Geef een omschrijving van het probleem. Waar gaat het over?
Mensen worden op basis van bijvoorbeeld hun afkomst of huidskleur anders behandeld door politie en justitie. Dit is een vorm van discriminatie. Het tast ook het vertrouwen van mensen in de politie aan.
Opdracht 2
Zoek een recent artikel over etnisch profileren.
Vermeld kort wat je hebt gelezen en vermeld ook de bron erbij.
Opdracht 3
Een maatschappelijk vraagstuk heeft vier kenmerken.
1. Veel mensen vinden de situatie onwenselijk;
2. Er zijn verschillende meningen over de oplossing;
3. Het vraagstuk krijgt aandacht in de media;
4. Het probleem moet worden opgelost door gezamenlijke actie of door de overheid.
a) Welk kenmerk van een maatschappelijk vraagstuk herken je in bron 1?
Er zijn verschillende meningen over de oplossing. Sommige mensen, zoals burgemeester Halsema, vinden het een goed idee om burgers mee te laten kijken bij politiecontroles. Andere mensen, zoals oud-politiecommissaris Wilting, zijn hier juist heel erg tegen.
b) En welk kenmerk van een maatschappelijk vraagstuk zie je in bron 2? Leg uit hoe je tot je antwoord komt.
De oplossing moet worden gezocht in actie van de overheid: de ombudsman vindt dat de overheid moet bewijzen dat afkomst geen rol speelt wanneer de politie onderzoek doet naar mensen.
c) In bron 3 is het maatschappelijk vraagstuk aangepakt. Leg in je eigen woorden uit hoe dit gedaan is.
Mpanzu Bamenga uit Eindhoven heeft een rechtszaak aangespannen tegen de Koninklijke Marechaussee en heeft deze zaak gewonnen.
Opdracht 3
Amsterdam wil experimenteren met burgers die de politie in de gaten houden tijdens controles om te voorkomen dat er etnisch geprofileerd wordt. Is dit een goed idee?
a) Geef één argument VOOR het inzetten van burgers om de politie te controleren op etnisch profileren.
Bijvoorbeeld: wanneer agenten het idee hebben in de gaten te worden gehouden, zullen zij beter nadenken of ze iemand willen controleren op basis van een verdenking of op basis van afkomst. Of: misschien helpt dit om mensen weer meer vertrouwen in de politie te geven.
b) Geef één argument TEGEN het inzetten van burgers om de politie te controleren op etnisch profileren.
Bijvoorbeeld: Dit heeft weinig zin: de burgers kunnen niet alle agenten altijd in de gaten houden. Of: we moeten vertrouwen hebben in onze agenten.
c) Hoe kijk jij tegen dit vraagstuk aan? Geef je eigen mening en beargumenteer je standpunt met een argument dat je nog niet hebt genoemd bij a of b.
Met deze kijkopdracht behandelen we de lesstof op een andere manier. Waar komen vooroordelen vandaan? Welke invloed heeft discriminatie op mensen? En wat kun je er eigenlijk aan doen? Daar heeft de EO een programma over gemaakt. Bekijk het Grote Hokjesexperiment hier.
Let op: voor deze opdracht kijk je vanaf minuut 23:00, maar als je het leuk vindt kun je natuurlijk het hele programma kijken.
Uitleggen welke invloed vooroordelen hebben op mensen waar veel vooroordelen over zijn.
Opdracht 1
a) Leg in je eigen woorden uit wat een vooroordeel is.
Een vooroordeel is een mening die je hebt (over iets of iemand) die niet op feiten is gebaseerd.
b) Leg uit wat vooroordelen en discriminatie met elkaar te maken hebben.
Vooroordelen kunnen ervoor zorgen dat je mensen (op basis van hun afkomst, geslacht, uiterlijk, leeftijd, seksuele voorkeur of geloof) in gelijke gevallen anders behandelt. Dat noemen we discriminatie.
c) Het programma heet het Grote Hokjesexperiment. Kun je bedenken wat de term ‘hokjes’ met vooroordelen te maken heeft?
We delen mensen automatisch in in groepen mensen met dezelfde kenmerken. Die groepen noemen we vaak ‘hokjes’. Over de mensen in die ‘hokjes’ hebben we vaak vooroordelen.
Opdracht 2
In het programma zijn mensen ingedeeld in de volgende groepen: moslims, LHBTI+’ers, mensen van kleur, dikke mensen, joden, mensen met een beperking en ouderen.
a) Wat denk je, waarom hebben ze voor deze groepen mensen gekozen?
Omdat dit groepen zijn waar veel Nederlanders vooroordelen en negatieve beelden bij hebben. Zij hebben daardoor vaker te maken met discriminatie.
b) Heb jij over één van deze groepen een vooroordeel? Welk vooroordeel is dat?
Bijvoorbeeld: Ja, ik denk dat oude mensen saai zijn, of moslims erg bezig zijn met hun geloof. Of: nee, ik heb volgens mij geen vooroordelen over deze groepen.
c) Wat is een subcultuur?
Dit zijn kleinere groepen mensen die afwijken van de dominante cultuur op basis van hun gemeenschappelijke waarden, normen, gewoonten, tradities en feestdagen.
d) Welke van deze groepen zijn ook een subcultuur?
Moslims, joden, LHBTI+’ers.
Opdracht 3
In het begin van het programma worden vooroordelen besproken die mensen vaak hebben bij de aanwezige groepen mensen. Bij welke groep hoort welk vooroordeel?
1. “Ze kunnen het tempo niet meer aan.”
2. “Ze komen vaak in aanraking met de politie.”
3. “Ze hebben een vrije seksuele moraal.”
4. “Ze zijn goed met geld.”
5. “Ze leven ongezond.”
6. “Ze zijn zielig.”
7. “Ze zijn een bedreiging.”
1. Ouderen
2. Mensen van kleur en moslims.
3. LHBTI+’ers
4. Joden
5. Dikke mensen
6. Mensen met een beperking
7. Moslims
Opdracht 4
a) Bekijk de vooroordelen hierboven. Met welke vooroordelen ben jij het eens?
Jouw antwoord of jij deze vooroordelen ook hebt.
b) Klopt dit beeld voor iedereen in de groep?
Nee, het beeld klopt nooit voor iedereen in de groep. Je kunt bijvoorbeeld gehandicapt zijn en helemaal niet zielig, of een zwarte huidskleur hebben en nooit met de politie te maken hebben gehad.
c) Waarom hebben mensen vooroordelen?
Mensen oordelen in de eerste seconde al over mensen: is dit iemand die bij mijn groep hoort of niet? Of iemand bij jouw groep hoort, was vroeger als oermens belangrijk voor je veiligheid. We voelen ons veiliger en zijn dus positiever over mensen die op ons lijken, die bij dezelfde groep horen. We doen dit dus omdat we dat van nature gewend zijn.
Opdracht 5
Vanaf minuut 24.00 gaat het over dikke mensen. Het vooroordeel bij deze groep is: “Ze leven ongezond.”
a) Wat denk jij: klopt dit vooroordeel?
Bijvoorbeeld: Ja, je wordt te dik van ongezond eten en te weinig bewegen. Of: Nee, je kunt ook te dik worden door een ziekte of door je aanleg (omdat mensen in je familie snel dik worden). Of: Nee: je kunt ook gezond leven en dik zijn.
b) Is dik zijn een aangeboren kenmerk of een aangeleerd kenmerk?
Het is beiden. Mensen kunnen geboren worden met meer aanleg om dik te worden en mensen kunnen ook gedrag aangeleerd krijgen of zichzelf aanleren waardoor ze dik worden.
c) Waarom willen deze dikke mensen gewoon dik genoemd worden?
Omdat als mensen er omheen draaien, ze het gevoel krijgen dat hun lijf er niet mag zijn. Alsof ze zich er voor moeten schamen.
d) Het is een vooroordeel dat dikke mensen door hun eigen schuld ongezond zouden zijn. Welk effect heeft dit vooroordeel op de dikke mensen zelf?
Ze voelen zich niet serieus genomen als ze ziek zijn. Het kan er zelfs voor zorgen dat wanneer ze ziek zijn dat niet ontdekt wordt, omdat het dik zijn er de schuld van krijgt. Dat zorgt voor veel boosheid en verdriet.
Opdracht 6
De volgende groep die aan de beurt komt, zijn de moslims.
a) Welk vooroordeel is er over moslima’s met een hoofddoek?
Ze moeten die dragen, dat is geen vrije keuze. Ze worden onderdrukt.
b) Hoe wil Ugbard dat je met haar omgaat, als je een mening hebt over haar hoofddoek?
Ze wil dat je respecteert dat dat haar eigen keuze is en bij haar identiteit hoort. Als je vragen hebt, stel ze gewoon aan haar in plaats van oordelen en rotopmerkingen maken.
c) Hoe is het voor Mustafa dat mensen hem als een bedreiging zien?
Mustafa vindt dit vervelend. Hij wil niet gedwongen worden om mee te lachen met grapjes over terrorisme en hij vindt het vervelend dat mensen aannemen dat hij een bedreiging is alleen omdat hij een moslimman is. Ook hij heeft liever dat mensen vragen stellen dan dat ze rare dingen denken en zeggen.
d) Mustafa vindt het fatsoenlijker als iemand hem vragen stelt, dan wanneer iemand over hem roddelt of gekke grappen maakt. Waarom vindt hij dat?
Dan kan hij uitleggen wat hij aan het doen is en kan hij het vooroordeel wegnemen. Grappen maken en roddelen doen hem pijn.
e) Waarom vinden mensen het stellen van vragen in plaats van roddelen toch lastig, denk je?
Omdat het heel direct is, omdat mensen zich toch een beetje schamen voor hun eigen oordeel en bang zijn voor de reactie van de ander.
Opdracht 7
Het volgende stukje gaat over mensen met een beperking. De presentator spreekt met Larissa.
a) Larissa hoort eigenlijk in twee verschillende ‘hokjes’. Welke zijn dat?
Mensen met een beperking en LHBTI+’ers.
b) Vanuit welk ‘hokje’ heeft zij de meeste last van vooroordelen?
LHBTI+, ze is door de christelijke gemeenschap waarin ze is opgegroeid, buitengesloten omdat ze niet heteroseksueel is.
c) Deze afwijzing heeft te maken met de waarden en normen van de streng-christelijke gemeenschap waartoe ze behoorde. Kun je dit uitleggen?
Volgens de Bijbel (de gedragsregels van hun geloof) is er een relatie tussen seksualiteit en voortplanting. Daarom hoor je niet op iemand van hetzelfde geslacht te vallen. Mannen en vrouwen horen met elkaar te trouwen, en niet mannen met mannen of vrouwen met vrouwen.
Opdracht 8
a) Hoe zorgen vooroordelen tegen minderheden voor sociale ongelijkheid? Gebruik het woord discriminatie in je antwoord.
Als mensen anders behandeld worden op basis van de negatieve vooroordelen, dan worden ze gediscrimineerd. Discriminatie kan ervoor zorgen dat je minder kansen in het leven krijgt, dat noemen we sociale ongelijkheid.
b) Op de vraag wie zich eenzaam voelt, gaan veel mensen in het ja-vak staan. Ze leggen uit dat hokjesdenken ervoor kan zorgen dat je je eenzaam voelt. Kun je uitleggen hoe dit werkt?
Mensen die afwijken van de gemiddelde Nederlander of van de dominante cultuur hebben toch vaak het gevoel er niet helemaal bij te horen of niet helemaal begrepen te worden.
c) Presentator Thijs en kandidate Urbard vinden het raar dat er niet meer ouderen in het vak van de eenzame mensen staan. Leg uit dat deze verbazing ook door een vooroordeel komt.
Veel mensen, waaronder de presentator en Urbard, hebben een beeld dat oudere mensen vaak eenzaam zijn. Dat beeld klopt in ieder geval niet bij deze groep ouderen, het is dus een vooroordeel.
Opdracht 9
a) Waarom stelt het tv-programma ook vragen als “wie heeft er iemand verloren”, “wie van jullie gelooft er in leven na de dood” en “wie van jullie speelt een instrument”?
Omdat we ook heel veel dingen met elkaar gemeen hebben en we ook daar naar moeten kijken. Als mensen delen we veel meer dingen met elkaar dan dat we van elkaar verschillen.
b) Zou je zelf ook in een hokje geplaatst kunnen worden? Welke vooroordelen bestaan er over jou?
Bijvoorbeeld: Nee, ik ben totaal basic. Of: Ja, ik word gezien als een vervelende puber die nog moet opgroeien. Of: Ja, ik word als vmbo-er gezien als minder slim.
c) Als je hierboven een vooroordeel over jezelf hebt genoemd: Klopt dit beeld dat mensen over jou hebben?
Bijvoorbeeld: Ja, ik ben ook best wel lastig. Of: Nee, ik ben een slimme vmbo-er: ik programmeer zelf websites/heb een eigen bedrijfje/speel een instrument/….
In de les over socialisatie heb je geleerd dat familie veel invloed heeft op je socialisatieproces en bij de les cultuur heb je weer geleerd dat iedere generatie anders wordt gesocialiseerd omdat ze in een andere tijd zijn opgegroeid. Je grootouders zijn dus door hun ouders anders opgevoed dan jij. De economie en technologie waren toen heel anders. Als het goed is, zijn jouw opa en oma, je ouders en jijzelf van drie generaties. We gaan ons er eens in verdiepen!
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen dat iedere generatie een ander socialisatieproces heeft.
Stap 1: Onderzoek doen
a) Schrijf de geboortedatums van je opa en oma, vader en moeder en die van jezelf op. Bekijk in de special Generaties tot welke generatie iedereen hoort. b) Lees van de generaties die je hebt opgeschreven de bijbehorende tekst. Schrijf de belangrijkste kenmerken op per generatie.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt een duidelijk overzicht van wie wanneer geboren is en tot welke generatie ze behoren. Je hebt van iedere generatie uitgebreid opgeschreven wat kenmerkend is voor deze generatie.
Voldoende
Je weet wie bij welke generatie hoort. Je hebt van iedere generatie een beeld van wat kenmerkend is voor deze generatie.
Onvoldoende
Je weet wie bij welke generatie hoort. Je begrijpt nog niet precies wat de kenmerken van zijn van iedere generatie.
Stap 2: Interviewvragen bedenken
Je gaat iedere generatie apart interviewen. Het interview moet gaan over de tijd toen zij net zo oud waren als jij nu bent: toen ze dus jong waren. Hoe zag hun leven er toen uit? Wat kunnen ze zich nog herinneren van hun opvoeding? Welke gebeurtenissen kunnen ze zich nog goed herinneren? Wat hebben ze uit die tijd geleerd?
a) Maak voor iedere generatie minimaal acht open vragen. Zorg dat de vragen zo opgesteld zijn, dat je uiteindelijk de generaties met elkaar kunt vergelijken. Laat aan je (groot)ouders zien dat je je er al in hebt verdiept. b) Beantwoord nu zélf de vragen die je bij a) hebt bedacht. Zo krijg je een duidelijk beeld van jouw eigen generatie. Pas de vraag aan als de vraag nog niet helemaal duidelijk is.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt meer dan acht goede vragen bedacht. Je kunt tijdens het interview doorvragen of een andere vraag kiezen. Je hebt je antwoorden op de vragen uitgewerkt en wanneer de vragen niet helemaal duidelijk waren, de vragen voor het interview met je ouders of grootouders nog even aangepast.
Voldoende
Je hebt minimaal acht open vragen voor iedere generatie bedacht. Je hebt je antwoorden op de vragen uitgewerkt.
Onvoldoende
Je hebt acht of minder vragen uitgewerkt. Je hebt zelf korte antwoorden gegeven.
Stap 3: Het interview
Ga nu je (groot)ouders interviewen. Neem het gesprek op zodat je het later kunt uitwerken. Laat aan je (groot)ouders merken dat je je in hun generatie hebt verdiept. Durf ook door te vragen, of een betere vraag te stellen dan die je eerder had bedacht.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Het was een leuk gesprek. Je weet nu duidelijk hoe je (groot)ouders zijn opgegroeid en dat het leven er anders uitzag toen zij jong waren. Je hebt het gesprek opgenomen en uitgewerkt op de computer.
Voldoende
Je hebt alle antwoorden op je vragen gekregen. Je hebt ze uitgewerkt op de computer.
Onvoldoende
Het interview ging te snel, je bent het vergeten op te nemen en je weet niet meer precies wat de antwoorden waren. Je uitwerking is heel beperkt.
Stap 4: Vergelijken en afmaken
a) Vergelijk nu alle interviews met elkaar, inclusief dat van jezelf. Schrijf per generatie een kort verslag waarin de antwoorden op je vragen terugkomen. b) Schrijf een korte conclusie: Waarin zitten de verschillen? Wat valt je op en wat vond je interessant om te weten te komen?
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt een uitgebreid werkstuk gemaakt. Het is een leuk verslag om te lezen! Het verslag per generatie is uitgebreid, je hebt leuke of bijzondere dingen uit het interview overgenomen en er is een duidelijk beeld dat iedere generatie ander is. In je conclusie schrijf je de opvallendste verschillen.
Voldoende
Je hebt de generaties met elkaar vergeleken en de belangrijkste verschillen opgeschreven. In je conclusie schrijf je wat je het meest interessant vond.
Onvoldoende
Je hebt kort opgeschreven wat de verschillen zijn tussen de generaties. De conclusie is beperkt. Je hebt het werkstuk in twee minuten doorgenomen.
In de les over socialisatie heb je geleerd dat familie veel invloed heeft op je socialisatieproces en bij de les cultuur heb je weer geleerd dat iedere generatie anders wordt gesocialiseerd omdat ze in een andere tijd zijn opgegroeid. Je grootouders zijn dus door hun ouders anders opgevoed dan jij. De economie en technologie waren toen heel anders. Als het goed is, zijn jouw opa en oma, je ouders en jijzelf van drie generaties. We gaan ons er eens in verdiepen!
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen dat iedere generatie een ander socialisatieproces heeft.
Stap 1: Onderzoek doen
a) Schrijf de geboortedatums van je opa en oma, vader en moeder en die van jezelf op. Bekijk in de special Generaties tot welke generatie iedereen hoort. b) Lees van de generaties die je hebt opgeschreven de bijbehorende tekst. Schrijf de belangrijkste kenmerken op per generatie.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt een duidelijk overzicht van wie wanneer geboren is en tot welke generatie ze behoren. Je hebt van iedere generatie uitgebreid opgeschreven wat kenmerkend is voor deze generatie.
Voldoende
Je weet wie bij welke generatie hoort. Je hebt van iedere generatie een beeld van wat kenmerkend is voor deze generatie.
Onvoldoende
Je weet wie bij welke generatie hoort. Je begrijpt nog niet precies wat de kenmerken van zijn van iedere generatie.
Stap 2: Interviewvragen bedenken
Je gaat iedere generatie apart interviewen. Het interview moet gaan over de tijd toen zij net zo oud waren als jij nu bent: toen ze dus jong waren. Hoe zag hun leven er toen uit? Wat kunnen ze zich nog herinneren van hun opvoeding? Welke gebeurtenissen kunnen ze zich nog goed herinneren? Wat hebben ze uit die tijd geleerd?
a) Maak voor iedere generatie minimaal acht open vragen. Zorg dat de vragen zo opgesteld zijn, dat je uiteindelijk de generaties met elkaar kunt vergelijken. Laat aan je (groot)ouders zien dat je je er al in hebt verdiept. b) Beantwoord nu zélf de vragen die je bij a) hebt bedacht. Zo krijg je een duidelijk beeld van jouw eigen generatie. Pas de vraag aan als de vraag nog niet helemaal duidelijk is.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt meer dan acht goede vragen bedacht. Je kunt tijdens het interview doorvragen of een andere vraag kiezen. Je hebt je antwoorden op de vragen uitgewerkt en wanneer de vragen niet helemaal duidelijk waren, de vragen voor het interview met je ouders of grootouders nog even aangepast.
Voldoende
Je hebt minimaal acht open vragen voor iedere generatie bedacht. Je hebt je antwoorden op de vragen uitgewerkt.
Onvoldoende
Je hebt acht of minder vragen uitgewerkt. Je hebt zelf korte antwoorden gegeven.
Stap 3: Het interview
Ga nu je (groot)ouders interviewen. Neem het gesprek op zodat je het later kunt uitwerken. Laat aan je (groot)ouders merken dat je je in hun generatie hebt verdiept. Durf ook door te vragen, of een betere vraag te stellen dan die je eerder had bedacht.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Het was een leuk gesprek. Je weet nu duidelijk hoe je (groot)ouders zijn opgegroeid en dat het leven er anders uitzag toen zij jong waren. Je hebt het gesprek opgenomen en uitgewerkt op de computer.
Voldoende
Je hebt alle antwoorden op je vragen gekregen. Je hebt ze uitgewerkt op de computer.
Onvoldoende
Het interview ging te snel, je bent het vergeten op te nemen en je weet niet meer precies wat de antwoorden waren. Je uitwerking is heel beperkt.
Stap 4: Vergelijken en afmaken
a) Vergelijk nu alle interviews met elkaar, inclusief dat van jezelf. Schrijf per generatie een kort verslag waarin de antwoorden op je vragen terugkomen. b) Schrijf een korte conclusie: Waarin zitten de verschillen? Wat valt je op en wat vond je interessant om te weten te komen?
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt een uitgebreid werkstuk gemaakt. Het is een leuk verslag om te lezen! Het verslag per generatie is uitgebreid, je hebt leuke of bijzondere dingen uit het interview overgenomen en er is een duidelijk beeld dat iedere generatie ander is. In je conclusie schrijf je de opvallendste verschillen.
Voldoende
Je hebt de generaties met elkaar vergeleken en de belangrijkste verschillen opgeschreven. In je conclusie schrijf je wat je het meest interessant vond.
Onvoldoende
Je hebt kort opgeschreven wat de verschillen zijn tussen de generaties. De conclusie is beperkt. Je hebt het werkstuk in twee minuten doorgenomen.
In de les over socialisatie heb je geleerd dat familie veel invloed heeft op je socialisatieproces en bij de les cultuur heb je weer geleerd dat iedere generatie anders wordt gesocialiseerd omdat ze in een andere tijd zijn opgegroeid. Je grootouders zijn dus door hun ouders anders opgevoed dan jij. De economie en technologie waren toen heel anders. Als het goed is, zijn jouw opa en oma, je ouders en jijzelf van drie generaties. We gaan ons er eens in verdiepen!
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen dat iedere generatie een ander socialisatieproces heeft.
Stap 1: Onderzoek doen
a) Schrijf de geboortedatums van je opa en oma, vader en moeder en die van jezelf op. Bekijk in de special Generaties tot welke generatie iedereen hoort. b) Lees van de generaties die je hebt opgeschreven de bijbehorende tekst. Schrijf de belangrijkste kenmerken op per generatie.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt een duidelijk overzicht van wie wanneer geboren is en tot welke generatie ze behoren. Je hebt van iedere generatie uitgebreid opgeschreven wat kenmerkend is voor deze generatie.
Voldoende
Je weet wie bij welke generatie hoort. Je hebt van iedere generatie een beeld van wat kenmerkend is voor deze generatie.
Onvoldoende
Je weet wie bij welke generatie hoort. Je begrijpt nog niet precies wat de kenmerken van zijn van iedere generatie.
Stap 2: Interviewvragen bedenken
Je gaat iedere generatie apart interviewen. Het interview moet gaan over de tijd toen zij net zo oud waren als jij nu bent: toen ze dus jong waren.
Hoe zag hun leven er toen uit? Wat kunnen ze zich nog herinneren van hun opvoeding? Welke gebeurtenissen kunnen ze zich nog goed herinneren? Wat hebben ze uit die tijd geleerd?
a) Maak voor iedere generatie minimaal zes open vragen. Zorg dat de vragen zo opgesteld zijn, dat je uiteindelijk de generaties met elkaar kunt vergelijken. Laat aan je (groot)ouders zien dat je je er al in hebt verdiept. b) Beantwoord nu zélf de vragen die je bij a) hebt bedacht. Zo krijg je een duidelijk beeld van jouw eigen generatie. Pas de vraag aan als de vraag nog niet helemaal duidelijk is.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt meer dan acht goede vragen bedacht. Je kunt tijdens het interview doorvragen of een andere vraag kiezen. Je hebt je antwoorden op de vragen uitgewerkt en wanneer de vragen niet helemaal duidelijk waren, de vragen voor het interview met je ouders of grootouders nog even aangepast.
Voldoende
Je hebt minimaal acht open vragen voor iedere generatie bedacht. Je hebt je antwoorden op de vragen uitgewerkt.
Onvoldoende
Je hebt acht of minder vragen uitgewerkt. Je hebt zelf korte antwoorden gegeven.
Stap 3: Het interview
Ga nu je (groot)ouders interviewen. Neem het gesprek op zodat je het later kunt uitwerken. Laat aan je (groot)ouders merken dat je je in hun generatie hebt verdiept. Durf ook door te vragen, of een betere vraag te stellen dan die je eerder had bedacht.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Het was een leuk gesprek. Je weet nu duidelijk hoe je (groot)ouders zijn opgegroeid en dat het leven er anders uitzag toen zij jong waren. Je hebt het gesprek opgenomen en uitgewerkt op de computer.
Voldoende
Je hebt alle antwoorden op je vragen gekregen. Je hebt ze uitgewerkt op de computer.
Onvoldoende
Het interview ging te snel, je bent het vergeten op te nemen en je weet niet meer precies wat de antwoorden waren. Je uitwerking is heel beperkt.
Stap 4: Vergelijken en afmaken
a) Vergelijk nu alle interviews met elkaar, inclusief dat van jezelf. Schrijf per generatie een kort verslag waarin de antwoorden op je vragen terugkomen. b) Schrijf een korte conclusie: Waarin zitten de verschillen? Wat valt je op en wat vond je interessant om te weten te komen?
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt een uitgebreid werkstuk gemaakt. Het is een leuk verslag om te lezen! Het verslag per generatie is uitgebreid, je hebt leuke of bijzondere dingen uit het interview overgenomen en er is een duidelijk beeld dat iedere generatie ander is. In je conclusie schrijf je de opvallendste verschillen.
Voldoende
Je hebt de generaties met elkaar vergeleken en de belangrijkste verschillen opgeschreven. In je conclusie schrijf je wat je het meest interessant vond.
Onvoldoende
Je hebt kort opgeschreven wat de verschillen zijn tussen de generaties. De conclusie is beperkt. Je hebt het werkstuk in twee minuten doorgenomen.
Overal waar je bent, in een dorp of stad, in Nederland of in China, overal is er cultuur. Mensen dragen bepaalde kleding, eten bepaalde gerechten en hebben bepaalde gewoonten. En dit is overal weer anders. Veel fotografen hebben allerlei bijzondere culturen vastgelegd op de foto. Wij gaan er een maandkalender van maken!
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen dat iedere cultuur andere cultuurkenmerken heeft.
Stap 1: Bepaal het uiterlijk van je kalender
We gaan een maandkalender maken. Dat betekent dat je twaalf maanden moet vullen. Iedere maand bevat een foto van een cultuur en een korte omschrijving van wat je op de foto ziet. Ook moet je alle dagen van de maand vermelden. Je bent vrij om de kalender zelf nog uitgebreider te maken.
Kijk op internet naar voorbeelden van maandkalenders en maak een opzet in Word/PowerPoint/Excel. (Bijvoorbeeld op deze website.)
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt in Word/PowerPoint/Excel een opzet gemaakt van een kalender van alle maanden met alle dagen. Je kunt er een grote foto bij plaatsen en een omschrijving in kwijt. Je bent erg zorgvuldig geweest in de opmaak van de kalender.
Voldoende
Je hebt in Word/PowerPoint/Excel een opzet gemaakt voor de maandkalender. Je kunt er een grote foto bij plaatsen en een omschrijving in kwijt.
Onvoldoende
Het is geen maandkalender, of geen echte kalender.
Stap 2: Culturen en foto’s
Bedenk een thema dat je voor verschillende culturen kunt uitwerken. Dus bijvoorbeeld: feestdagen, hoe verjaardagen worden gevierd, wat voor dansen ze doen, wat ze eten of drinken, hoe klaslokalen eruit zien en ga zo maar door.
Hoe gaan verschillende culturen hiermee om?
Zoek op internet naar beeldmateriaal. Schrijf bij iedere foto een korte omschrijving van wat er zich afspeelt. Zorg dat je de bron van de fotograaf op de kalender vermeldt.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt twaalf foto’s gevonden die passen bij één thema. Je hebt bij iedere foto een omschrijving. Je weet van iedere foto wie de fotograaf is.
Voldoende
Je hebt twaalf foto’s gevonden. Je hebt bij iedere foto een korte omschrijving.
Onvoldoende
Je hebt alleen twaalf foto’s zonder omschrijving of naam van de fotograaf.
Stap 3: Samenbrengen
De maandkalender en de foto’s komen nu samen. Geef iedere maand een cultuur. Vermeld de omschrijving en de naam van de fotograaf. Vul de maandkalender aan met eventueel bijzondere (feest)dagen/evenementen die passen bij die cultuur, of juist weer horen op een Nederlandse kalender.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt een supermooie kalender gemaakt! Je hebt alles netjes afgewerkt, de kalender bevat de twaalf culturen, maar ook de twaalf maanden. Je hebt overal de fotograaf vermeld. Naast de culturen heb je de kalender op andere manieren origineel gemaakt.
Voldoende
Je hebt een kalender met de twaalf maanden en iedere maand heeft een cultuur. Je hebt netjes de naam van de fotograaf vermeld.
Onvoldoende
De kalender is slordig afgewerkt. Er staan alleen twaalf foto’s, de omschrijving ontbreekt, ook is nergens de fotograaf vermeld.
Overal waar je bent, in een dorp of stad, in Nederland of in China, overal is er cultuur. Mensen dragen bepaalde kleding, eten bepaalde gerechten en hebben bepaalde gewoonten. En dit is overal weer anders. Veel fotografen hebben allerlei bijzondere culturen vastgelegd op de foto. Wij gaan er een maandkalender van maken!
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen dat iedere cultuur andere cultuurkenmerken heeft.
Stap 1: Bepaal het uiterlijk van je kalender
We gaan een maandkalender maken. Dat betekent dat je twaalf maanden moet vullen. Iedere maand bevat een foto van een cultuur en een korte omschrijving van wat je op de foto ziet. Ook moet je alle dagen van de maand vermelden. Je bent vrij om de kalender zelf nog uitgebreider te maken.
Kijk op internet naar voorbeelden van maandkalenders en maak een opzet in Word/PowerPoint/Excel. (Bijvoorbeeld op deze website.)
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt in Word/PowerPoint/Excel een opzet gemaakt van een kalender van alle maanden met alle dagen. Je kunt er een grote foto bij plaatsen en een omschrijving in kwijt. Je bent erg zorgvuldig geweest in de opmaak van de kalender.
Voldoende
Je hebt in Word/PowerPoint/Excel een opzet gemaakt voor de maandkalender. Je kunt er een grote foto bij plaatsen en een omschrijving in kwijt.
Onvoldoende
Het is geen maandkalender, of geen echte kalender.
Stap 2: Culturen en foto’s
Bedenk een thema dat je voor verschillende culturen kunt uitwerken. Dus bijvoorbeeld: feestdagen, hoe verjaardagen worden gevierd, wat voor dansen ze doen, wat ze eten of drinken, hoe klaslokalen eruit zien en ga zo maar door.
Hoe gaan verschillende culturen hiermee om?
Zoek op internet naar beeldmateriaal. Schrijf bij iedere foto een korte omschrijving van wat er zich afspeelt. Zorg dat je de bron van de fotograaf op de kalender vermeldt.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt twaalf foto’s gevonden die passen bij één thema. Je hebt bij iedere foto een omschrijving. Je weet van iedere foto wie de fotograaf is.
Voldoende
Je hebt twaalf foto’s gevonden. Je hebt bij iedere foto een korte omschrijving.
Onvoldoende
Je hebt alleen twaalf foto’s zonder omschrijving of naam van de fotograaf.
Stap 3: Samenbrengen
De maandkalender en de foto’s komen nu samen. Geef iedere maand een cultuur. Vermeld de omschrijving en de naam van de fotograaf. Vul de maandkalender aan met eventueel bijzondere (feest)dagen/evenementen die passen bij die cultuur, of juist weer horen op een Nederlandse kalender.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt een supermooie kalender gemaakt! Je hebt alles netjes afgewerkt, de kalender bevat de twaalf culturen, maar ook de twaalf maanden. Je hebt overal de fotograaf vermeld. Naast de culturen heb je de kalender op andere manieren origineel gemaakt.
Voldoende
Je hebt een kalender met de twaalf maanden en iedere maand heeft een cultuur. Je hebt netjes de naam van de fotograaf vermeld.
Onvoldoende
De kalender is slordig afgewerkt. Er staan alleen twaalf foto’s, de omschrijving ontbreekt, ook is nergens de fotograaf vermeld.
Overal waar je bent, in een dorp of stad, in Nederland of in China, overal is er cultuur. Mensen dragen bepaalde kleding, eten bepaalde gerechten en hebben bepaalde gewoonten. En dit is overal weer anders. Veel fotografen hebben allerlei bijzondere culturen vastgelegd op de foto. Wij gaan er een maandkalender van maken!
Wat moet ik weten en kunnen?
Uitleggen dat iedere cultuur andere cultuurkenmerken heeft.
Stap 1: Bepaal het uiterlijk van je kalender
We gaan een maandkalender maken. Dat betekent dat je twaalf maanden moet vullen. Iedere maand bevat een foto van een cultuur en een korte omschrijving van wat je op de foto ziet. Ook moet je alle dagen van de maand vermelden. Je bent vrij om de kalender zelf nog uitgebreider te maken.
Kijk op internet naar voorbeelden van maandkalenders en maak een opzet in Word/PowerPoint/Excel. (Bijvoorbeeld op deze website.)
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt in Word/PowerPoint/Excel een opzet gemaakt van een kalender van alle maanden met alle dagen. Je kunt er een grote foto bij plaatsen en een omschrijving in kwijt. Je bent erg zorgvuldig geweest in de opmaak van de kalender.
Voldoende
Je hebt in Word/PowerPoint/Excel een opzet gemaakt voor de maandkalender. Je kunt er een grote foto bij plaatsen en een omschrijving in kwijt.
Onvoldoende
Het is geen maandkalender, of geen echte kalender.
Stap 2: Culturen en foto’s
Bedenk een thema dat je voor verschillende culturen kunt uitwerken. Dus bijvoorbeeld: feestdagen, hoe verjaardagen worden gevierd, wat voor dansen ze doen, wat ze eten of drinken, hoe klaslokalen eruit zien en ga zo maar door.
Hoe gaan verschillende culturen hiermee om?
Zoek op internet naar beeldmateriaal. Schrijf bij iedere foto een korte omschrijving van wat er zich afspeelt. Zorg dat je de bron van de fotograaf op de kalender vermeldt.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt twaalf foto’s gevonden die passen bij één thema. Je hebt bij iedere foto een omschrijving. Je weet van iedere foto wie de fotograaf is.
Voldoende
Je hebt twaalf foto’s gevonden. Je hebt bij iedere foto een korte omschrijving.
Onvoldoende
Je hebt alleen twaalf foto’s zonder omschrijving of naam van de fotograaf.
Stap 3: Samenbrengen
De maandkalender en de foto’s komen nu samen. Geef iedere maand een cultuur. Vermeld de omschrijving en de naam van de fotograaf. Vul de maandkalender aan met eventueel bijzondere (feest)dagen/evenementen die passen bij die cultuur, of juist weer horen op een Nederlandse kalender.
Check, check, dubbelcheck
Goed
Je hebt een supermooie kalender gemaakt! Je hebt alles netjes afgewerkt, de kalender bevat de twaalf culturen, maar ook de twaalf maanden. Je hebt overal de fotograaf vermeld. Naast de culturen heb je de kalender op andere manieren origineel gemaakt.
Voldoende
Je hebt een kalender met de twaalf maanden en iedere maand heeft een cultuur. Je hebt netjes de naam van de fotograaf vermeld.
Onvoldoende
De kalender is slordig afgewerkt. Er staan alleen twaalf foto’s, de omschrijving ontbreekt, ook is nergens de fotograaf vermeld.